Vist BBAT

Maandblad voor de aquarium-, terrarium- en vijverliefhebber
Visit BBAT
(Ga terug met de knop "Vorige")
Publicatie
Jaargang 50/01:024
Onderwerp Albinisme en Neotenie bij amfibiën en reptielen
Men vraagt ons wat ...
Geachte A.W.-redaktie,
Ik wou U graag een probleem voorleggen waar ik zowat 20 jaar geleden mee geconfronteerd werd en dat tot op heden onopgelost is gebleven.
Op een dag ging ik op de linker Scheldeoever watervlooitjes scheppen. Met de eerste schep kwam een witte salamander mee met duidelijk zichtbare kieuwen. Dus net een salamanderlarve maar deze was tot volwassen formaat uitgegroeid. Ik bleef nog wat doorscheppen en er werden er zo nog enkele verschalkt die ik thuis in een aquarium plaatste. In mijn boeken vond ik niets over dergelijke verschijnselen. Ik heb dan maar wat dias genomen en daarmee ben ik naar de Antwerpse Dierentuin getrokken. Ze werden daar door een medewerker bekeken en die kon ook alleen maar vaststellen dat het een albino en neotenische vorm was van de kleine watersalamander (
Triturus vulgaris), maar een verklaring hiervoor had hij ook niet. Ik heb deze dieren nog ruim 3 jaar in mijn aquarium gehouden.
Is er momenteel al wat meer bekend over dit merkwaardig verschijnsel ?
V.D.W. - Berchem

Het interessante probleem dat U ons voorlegt is eigenlijk tweeledig. Enerzijds het albinisme of pigmentsgebrek en anderzijds de neotenie of het volle functionele behoud van de kieuwen. Het eerste aspect komt ter gelegener tijd in de natuur bij meerdere diersoorten voor. Met dien verstande evenwel dat die exemplaren op het land weinig overlevingskansen hebben. Daarom zijn er ook geen echte natuurlijke albinotische soorten. In het water liggen de overlevingskans-en voor dergelijke exemplaren hoger en daarom krijgen we in de literatuur vaker meldingen van dat verschijnsel bij amfibieën dan bij reptielen. Bij hagedissen komt het zelden voor: recent las ik een bericht over een in gevangenschap geboren albino Phelsuma. Bij slangen is het verschijnsel beter bekend en gecommercialiseerd. Bij Elaphe guttata, de Korenslang, onderscheiden de kwekers 9 verschillende types van albinisme (missing red; missing black; missing yellow en hun tussencombinaties) In al deze gevallen gaat het duidelijk om een recessief gen (m.a.w. een gen dat een niet-dominante eigenschap vertegenwoordigd)


Neotenische albino van Triturus vulgaris.
Foto: V. De Wilde


De Axolotl (Ambystoma mexicanum) de beroemdste neotenische amfibie.
Foto: R. Van Mossevelde.


Bij amfibieën is dat ook onderzocht en bij de bekende Axolotl (Ambystoma mexicanum) is het duidelijk ook een genenkwestie. Buiten de Axolotl kennen we nog een albino kikker (Xenopus laevis - de grote klauwkikker) en nog vijf andere pigmentloze salamanders. Ook deze vijf salamandersoorten zijn neotenisch. Er is dus blijkbaar een correlatie tussen beide verschijnselen maar toch weer niet zo strikt want neotenie zonder albinisme komt verder nog bij 24 andere salamandersoorten voor in een obligate of bestendige vorm en bij nog eens 13 soorten wordt het facultatief gerapporteerd. Eén van die soorten is Triturus vulgaris. Bij al de soorten waar neotenie voorkomt is er geen enkele die in stromend water voorkomt. Het zijn allemaal soorten die in plassen of vijvers leven. Dat doet sterk vermoeden dat het met de watersamenstelling te maken heeft en eerder met een verhoogde concentratie van een opgeloste stof dan met een tekort.
Het mechanisme van de neotenie en het uitblij-ven van de metamorfose tot de landvorm is uitstekend onderzocht. Over de Axolotl alleen al werden meer dan 3000 publicaties gemaakt die grotendeels handelden over deze verschijnselen. Bij deze salamander kwam men vrij snel tot de bevinding dat het evenwel om een gebrek ging. Een tekort aan het hormoon thyroidine zou aan de basis van zijn ongewone uiterlijk liggen. Proeven met toediening van Thyroxine vervolledigen de metamorfose bij de Axolotl en de andere neotenische vormen maar blijkt evenwel steeds de dood te veroorzaken. Blijkbaar is deze factor toch dominant in de chromosomen opgeslagen. De franse onderzoeker Gabrion (1977) en zijn medewerkers onderzochten gelijkaardige populaties als de door U gesignaleerde maar dan van Triturus helveticus in de Causses en de Bas-Languedoc. Hun bevinding was dat er een verband zou zijn tussen de gehaltes van Calcium, Magnesium en Fosfaat en het ontstaan van neotenische populaties. Dat wordt door uw vondst wel duchtig tegengesproken. Er werden toen natuurlijk geen scheikundige analyses van die plas gemaakt maar de bodemgesteldheid op de linker Scheldeoever bij Antwerpen is mij voldoende bekend. Het is zuivere duinzandgrond en die laat geen hoge gehaltes aan Calcium en Magnesium toe. Hooguit hoge Siliciumwaarden. Blijven dan alleen de hoge Fosfaatgehaltes. Ook die zijn eerder te verklaren door het ontstaan van een redelijk grote populatie waterbewoners dan dat ze er de oorzaak van zouden zijn. Salamanders zijn immers carnivoor en de verdere ontbinding van hun uitwerpselen doet de Fosfaatspiegel gevoelig stijgen.
De oplossing van het probleem is echter al oud. Dat in de biologische wereld niemand ervan op de hoogte was kwam omdat men meestal in een eng vakge­bied werkt en zich niet voor artikels in tijdschriften in andere disciplines interesseert. In 1949 namelijk slaagden Astwood en zijn medewerkers erin om een natuurlijk thyroidine te isoleren uit de zaden van diverse Brassica-soorten (koolzaad, wilde kool, e.a.)
De resultaten werden in een biochemisch tijdschrift gepubliceerd.
Het duurde een poosje eer andere onderzoekers verder experimenteerden met deze stof die Goitrin genoemd werd (L-5-Vinyl-2-thiooxalidone 5,5 dimetyl-2). In 1971 (dus ten tijde van de onderzoeken van Gabrion) verscheen er een artikel van Langer en zijn medewerkers in Endocrinologie. Daarin bracht hij neotenie van salamanders in verband met het vrijkomen van ongewoon hoge hormoonspiegels uit zaden die in een plas terechtkomen. De zaden die aan het einde van de zomer vrijkomen, gaan in dergelijke plassen in ontbinding en maken het Thyroidine vrij. Salamanders paren hierin in de lente en de uitkomende eitjes staan constant aan de invloed van het hormoon bloot. Dit verklaart dan ook het albinisme dat optreedt met de neotenie.

Litteratuur:
ASTWOOD et al. - 1949 - An anblithyroid compound isollated from seeds of different species of Brassica (Cruciferae) - Journal Biological Chemistry 181:121
BERGEL G. & HERRMANN H-J. - 1988 - Neotenische exemplare von Triturus vulgaris vulgaris (LINNE, 1758) bei Rheinsberg - Veröff. Naturhist. Mus Schleusingen 3:98
CONCARO J.C. - 1980 - Albinisme partiel chez le salamandre - Aquarama 2:31
DUELLMANN W.E. & TRUEB U. - 1985 - Biology of Amphibia - New York
GABRION J. et al. - 1977 - Les populations néoténiques de Triturus helveticus des Causses et du Bas-Languedoc - Terre et Vie 31:489-506
LANGER et al. - 1971 - Activity of Goitrin - Endocrinologie 57:225