Echte algenetende vissen – men spreekt dan van obligate algeneters – hebben in de vrije natuur meestal zeer afgemeten functies. Dat is normaal in open biologische systemen waar de vacatures voor alle niches, dus ook voor het groeiend algenbestand, altijd door verschillende daaraan aangepaste diergroepen worden ingevuld. Meestal zijn dat dan ook voedselspecialisten, gebonden aan één bepaalde groep van algen of zelfs één bepaalde soort. Toch zijn er naast de obligate ook zgn. facultatieve algeneters. Ze verkiezen een gevarieerd dieet waarin ze de behoefte aan groenvoer vaak invullen door de zachtere algen boven bladplanten te prefereren.
Garra siamensis wordt nu nog steeds in de handel aangeboden onder de verouderde naam "Epalzeorhynchus siamensis".
(Foto: Arend van den Nieuwenhuyzen)
Pseudogastromyzon sp. is een obligate algeneter uit de Aziatische riviertjes. (Foto: Peter de Batist)
Foto onder: Waarschijnlijk ook een voedselspecialist is Otocinclus sp., een visje uit de Zuid-Amerikaanse rivieren. (Foto: Arend van den Nieuwenhuizen) |
Ik heb met de meeste van deze vissen in de loop van mijn 15-jarige "algencontrolecarrière" en in de hoop een echt universele algeneter te vinden, behoorlijk wat ervaring opgedaan. Zo horen Gastromyzon sp., Pseudogastromyzon sp. en Otocinclus sp. duidelijk tot de eerste groep. Ze leven voornamelijk van kiezelwieren die in elk aquarium wel wat aanwezig zijn maar vaak wat te veel verstoord worden door regelmatige onderhoudwerken, zoals ruitenkuisen. Ikzelf beperk dat tot een minimum als ik weer eens dergelijke vissen in mijn aquaria heb rondzwemmen, maar dat is dan om hun precieze actieterreinen beter te kunnen afbakenen. Voor het, vaak pijnlijk precies onderhouden, huiskamer-showaquarium zijn deze vissoorten dus duidelijk van geen nut. Bovendien zal de felle belichting ook nog eens de kiezelwieren in de verdediging drukken.
De door u geciteerde Epalzeorhynchus siamensis waarvan de correcte naam nu Garra siamensis is behoort tot de facultatieve algeneters. Hun algengrazende activiteit beperkt zich tot de groenwieren en niet tot de roodwieren die vaak de meerderheid uitmaken in het baardalgcomplex. Omdat het aandeel van de verschillende componenten binnen dat complex niet expliciet vaststaat, maar afhangt van de aanleidinggevende factoren (bodem, fosfaat, nitraat, belichting, gebrek aan voedingsstoffen) horen we ook verschillende appreciaties van de capaciteit van G. siamensis. De ene keer blijkt hij alles weg te eten, en de andere keer blijkt het baardalgcomplex er nauwelijks hinder van te ondervinden. Als u dus bij uzelf vaststelt dat de alggroei in uw aquarium iets afneemt dan komt dat dus omdat ze de Cladophora glomerata wegeten, maar Audouinella violacea en Compsopogon coeruleus ongemoeid laten.
En dat brengt ons dan tot de kern van de zaak: als u geen veranderingen in het gunstige milieu voor uw baardalgcomplex doorvoert zal uw aquarium die algen te allen tijde blijven produceren. Het is deze manier die uw aquarium gekozen heeft om nitraat en fosfaat een beetje onder controle te houden, en tenzij u die zaken zelf onder controle brengt, zal het tij nooit keren. Uw algeneters zullen daarom altijd wel algen blijven eten. Ze stimuleren eigenlijk met hun gegraas veeleer de alggroei dan hem onder controle te brengen. En ik denk niet dat dat fundamenteel zal veranderen als u meer algeneters in uw aquarium introduceert.
Ik heb ook met deze vissen uiteraard enkele "try-outs" gedaan maar ze hebben bij mij, eerlijk gezegd, hun reputatie nooit waargemaakt. Toch zijn er vissen die een dergelijke taak wel aankunnen. Ze zijn echter niet zo bekend, en daarom ook niet zo gecommercialiseerd. Redactielid en ei-levendbarendenspecialist Wilfried F.A. Jacobs maakte mij ooit attent op een visje uit de familie der Goodeidae, nl. Ameca splendens. Deze familie omvat de "echte" levendbarenden die, in tegenstelling met de ei-levendbarenden, volledig uitgegroeide jongen (dus zonder dooierzak) "werpen". Om dat visje aan een test te onderwerpen heb ik een heel aquarium (100 cm x 50 cm x 50 cm) laten verkommeren door diverse soorten algen en dan bleek een groepje van zes A. splendens perfect in staat om dat in de tijdspanne van een maand of zo volledig schoon te maken. Eens die taak beëindigd moeten ze wel uit het aquarium gehaald worden omdat ze anders kleinere vissen en vissen met fijne vinnen beginnen lastig te vallen. (Zie ook het artikel "Een ecologisch waar gebeurd verhaal" van W.F.A. Jacobs, elders in dit blad).
U hebt de samenstelling van uw vissengezelschap niet vermeld, maar als het kleinere soorten zijn (neons, karperzalmpjes, rasbora's) dan kunt u misschien nog beter een groepje zoetwatergarnaaltjes in uw aquarium introduceren. Tegenwoordig is Caridinia japonica in de dierenspeciaalzaken nogal eens te vinden. Ze worden ook "Yamotonuma- of Amato-garnaaltjes" genoemd. De eerste naam slaat terug op de vindplaats, de tweede op de promotor van het "Natuuraquarium", een nieuwe benadering van het gebruik van planten en vissen die eigenlijk dwars tegenover de "Hollandse plantenbak" staat. Deze garnaaltjes grazen in het baardalgcomplex uiteindelijk ook de Audouinella's en de Compsopogons weg maar er blijven op de bladeren van de planten duidelijke sporen achter. Wat me weer terugvoert naar mijn basisconcept. Echte controle gebeurt effectiever en eenvoudiger door bodem en watersamenstelling te ecologiseren. Veel geluk, en plezier met uw algencontrole.
Literatuur:
GONNELA H. - 1999 - Krebse, Krabben und Garnelen im Sußwasseraquarium - Bede Verlag GmbH - Ruhmanns-felden
WERNER U. - 1998 - Garnelen, Krebse und Krabben im Sußwaseraquarium - Aqualog - Verlag A.C.S. GmbH - Mörefel-den-Walldorf |