Geachte redactie,
Ik heb ooit ergens in een tijdschriftartikel over regenboogvissen
gelezen dat de larfjes van dit soort vissen enorm klein zijn en dat
micro-aaltjes-, azijnaaltjes, of microwormpjes zoals ze soms ook genoemd
worden - en die stukken kleiner zijn dan pas uitgekomen Artemia-naupliën
- het ideale voer zouden zijn voor dit soort kleine larfjes. Toen
ik daar enkele boekjes over voedseldieren voor aquaria uit de clubbibliotheek
op nasloeg, kwam ik merkwaardig genoeg aan verschillende wetenschappelijke
namen (Anguillula aceti, Anguillula silusiae, Turbatrix
aceti) voor - ogenschijnlijk toch - hetzelfde beestje.
Zijn dat nu allemaal synoniemen van elkaar of gaat het werkelijk om
verschillende wormpjessoorten? En wat is het verschil met grindal
die toch ook vaak als "microworm" bestempeld wordt.
Ten slotte, hoe kweek je die beestjes het beste?
PvdW - Schoten |
In
onze liefhebberij worden 2 vrijlevende nematoden als voedseldier gebruikt
en gekweekt. Het kweken is een noodzaak omdat het in de praktijk onmogelijk
is gebleken voederklare porties in de dierenspeciaalzaak te verdelen.
De kosten/baten balans van dergelijke onderneming is zeer ongunstig.
Een kweekaanzetje van beide nematoden is in sommige winkels wel te
bemachtigen en wellicht is er iemand in uw vereniging die ze ook kweekt.
Wetenschappelijke namen van deze diertjes worden gewoonlijk van anderen
overgeschreven. De schrijver van dergelijk artikel is meestal reeds
blij dat hij/zij een naam gevonden heeft en heeft verder noch de ambitie
noch de mogelijkheden om die naam te verifiëren. Komt daar bovenop
dat zowel micro- als azijnaaltjes ook nog vaak met de grindal-enchytree
- Enchytraea buchholzi VEJDOVSKY, 1879 verward worden. Toch
moet, wat deze laatste betreft, het bekijken met een goed vergrootglas
alle verwarring kunnen uitsluiten. Micro- en azijnaaltjes zijn glad
en hoogstens 2 mm lang (meestal minder) en grindal-enchytreeën
zijn niet glad maar geleed en minimaal 1 mm lang en maximaal 8 mm.
De gemiddelde lengte bedraagt 6 mm.
Het micro-aaltje wordt vaak als een Anguillula-soort aangeduid
maar de correcte wetenschappelijke naam is Panagrellus redivivus
(LINNAEUS, 1767). Er zijn 2 courante kweekmethodes voor dit wormpje.
De eerste is vrij productief en bestaat uit een zeer dun gekookt havermoutbrijtje
met enkele druppels azijn erin vermengd. Dat kan ook door een 6- of
7-granen kindermeel-mengeling vervangen worden. Daarin doet u een
entportie en laat er een stukje hout in drijven. Dat laatste is belangrijk.
Zonder dit stukje hout valt de kweek sneller uit. Een milliliter van
een goedlopende kweek zal met deze methode tot 130000 aaltjes-individuen
kunnen bevatten! Een vervelend bijverschijnsel bij die methode is
evenwel de geuroverlast. Kweken in de huiskamer op deze manier zal
niet erg op het enthousiasme van de huisgenoten kunnen rekenen tenzij,
door een erfelijke en chronische sinusitis b.v., het reukapparaat
van uw gezinsleden min of meer permanent in behoeftige toestand verkeert.
Verder moet om de 2 tot 3 weken de kweek opnieuw opgezet worden, maar
omdat men dat voedseldiertje vaak alleen aanspreekt wanneer er larfjes
te voeden zijn, wordt die discipline nogal eens overgeslagen waardoor
de kweek ten slotte volledig uitdroogt of - erger nog - door fruitvliegjes
wordt overgenomen. Ik spreek dienaangaande overigens uit ervaring.
Dat is de reden waarom ik voor een duurzamere bewaring van dit aaltje
een andere - zij het tragere - kweekmethode prefereer. Hierbij vullen
we een potje van 1 l inhoud met een goed uitgeloogde portie koffiedik.
Daar gieten we dan een half flesje gewone pils bij (de andere helft
drink je zelf uit!) en ten slotte een entportie. Deze methode is prima
voor de wat luiere aquariumliefhebber en heeft het voordeel dat de
geuroverlast nagenoeg verwaarloosbaar is. Toch moet ook hier om de
6 maanden de kweek terug gestart worden.
Het oogsten van de wormpjes voor het voeren is misschien wel heel
makkelijk bij methode 1 - ze kunnen gewoon weggeschraapt worden met
een mesje of een penseeltje - maar minder logisch bij methode 2 waar
die wormpjes logeren in een onbepaalde massa koffiedik. Toch kan hier
met een Artemia-zeefje gemakkelijk het koffiedik van de aaltjes
gescheiden worden. Best doet men een flinke schep koffiedik in een
zeefje, men laat het bier terug in het potje lopen en zet dan het
zeefje in een schaaltje met 5 mm water. De aaltjes zwemmen door het
zeefje en worden dan met water en al in het aquarium gegoten. Het
koffiedik gaat terug in de kweekpot. Dat kan omdat de diameter van
de 1 tot 2 mm lange micro-aaltjes amper 0,06 mm is. De gaatjes van
een Artemia-zeefje meten 0,12 mm (dergelijk zeefje heeft 5
draden per mm) en dat is voldoende om de Artemia-naupliën
die 0,5 mm "groot" zijn tegen te houden.
Het tweede aaltje, het "echte" azijnaaltje - Turbatrix
aceti (MÜLLER,1786) - is nog eenvoudiger te kweken. In een
literbokaal wordt 300 ml ciderazijn (te vinden in Maxi GB en Delhaize
supermarkten) met 300 ml water versneden. Doe daar dan een klontje
suiker bij, enkele schijfjes appel en de entportie. Ik heb zo een
kweek in goede conditie gehouden gedurende meer dan 6 jaar mits af
en toe wat azijn en water bij te voegen en 2x per jaar enkele stukjes
appel. Het nadeel van deze methode is de problematische oogst die
voornamelijk te wijten is aan de zeer kleine afmetingen van dit wormpje.
De grootste afmetingen zijn 1,3 x 0,04 mm. Aangezien ze in een (zeer
zure) vloeistof vertoeven, raden wij af ze met kweekvloeistof en al
in het aquarium te gieten. Wie daar echter toch de voorkeur aan geeft
kan dan best een gelijke hoeveelheid KH-plus toevoegen om mogelijke
verzuring te neutraliseren. Een klassiek Artemia-zeefje is
onbruikbaar en ook de Sonya-koffiefilters in nylon die overal in supermarkten
te vinden zijn en die vaak als Artemia-zeefje aangewend worden,
laten het merendeel van de azijnaaltjes door. Die koffiefilters hebben
slechts 3 draden per mm maar het zijn vrij brede draden die uit allerlei
vezels bestaan. Dat maakt dat de openingen 0,06 x 0,1 mm zijn. Iets
langwerpiger dus en net iets te groot om de aaltjes succesvol tegen
te houden. Om toch enigszins productief te kunnen oogsten heb ik zelf
een zeefje gemaakt van nog fijner gaas. Ik maakte hiervoor gebruik
van zeefdrukdoek en wel in de kwaliteit die geschikt is om op papier
te drukken. Dat weefsel telt 13 draden per mm en heeft openingetjes
van 0,035 mm. Zo'n stukje kan dan gekleefd en opgespannen worden in
een oud voederringetje of op de bodem van een koffiefiltertje waaruit
de filterpapiertjes en het koffiedik verwijderd werden. Met een pipetje
wordt een hoeveelheid azijn door het zeefje gegoten. De azijn die
er doorloopt wordt terug opgevangen en gaat dus terug in de kweek.
Samen met de jonge wormpjes overigens, die nog eerst wat mogen groeien.
Zeefdrukdoek is niet zo direct in de handel voor particulieren, maar
een zeefdrukker bij u in de buurt zal hier en daar wel een oude zeef
hebben staan waarvan hij enkele cm2 kan missen. Het vastlij-men van
het zeefdrukdoek werd met gewone montagekit gedaan.
Ik hoop dat deze enkele raadgevingen u over dit onderwerp voldoende
geïnformeerd hebben.
Veel succes. |
Panagrellus redivivus
(Linnaeus, 1767),
het micro-aaltje onder de microscoop.
Enchytraeus bucholzi
Vejdovski, 1879,
de grindal-enchytrae is duidelijk herkenbaar aan de diverse geledingen.
(Foto's: Peter de Batist)
|