Hallo,
zelfs zonder deze "beestjes" gezien te hebben, ben ik er vrij zeker van dat het hier om een mijt gaat en wel om Tyrophagus putrescentiae (foto 1).
Foto 1 - Tyrophagus putrescentiae is een geduchte "ruimteparasiet".
(Foto: Peter de Batist)
|
Als u een loep gebruikt had dan waren u beslist de 8 looppoten opgevallen waarmee alle spinachtige dieren – waartoe de Acari of mijten behoren – uitgerust zijn.
De reden waarom ik daar zo zeker van ben, moet u zoeken in het feit dat ik reeds 15 jaar voorzitter ben van de "Werkgroep Voedseldieren" van Terra, de Belgische Herpetologische Vereniging. Die werkgroep houdt zich met de problemen en technieken van de diverse voedseldierkweken, die in de terrariumhobby gebruikelijk zijn, bezig en de eerste 8 jaar hebben we zeer veel tijd gespendeerd aan de mijtenproblematiek.
Zelf bestudeer ik al 30 jaar mijten. Om de meeste op naam te brengen, heb ik een 7-tal dikke boeken nodig en een goede microscoop. De eerste soorten waarmee ik geconfronteerd werd, heb ik toen in grotten verzameld. Ze komen inderdaad overal ter wereld voor, met uitzondering van de diepzee, de poolkappen en de bergtoppen boven 5000 m NN. Het is dus niet zo verwonderlijk dat mensen vroeg of laat op een of andere manier met mijten geconfronteerd worden. Er zijn er trouwens enkele die parasitair leven, zelfs bij de mens. De schurftmijt (Sarcoptes scabiei) is er zo eentje. Ik heb overigens in deze kolommen ook reeds enkele parasitaire mijten van slangen beschreven. De "mee-eters" (Demodex folliculorum) op ons gelaat worden dan weer gevormd door de achterste delen van een commensale mijt. Commensaal wil zeggen dat ze wel in ons lichaam zit en er zich mee voedt maar dat we daar verder geen hinder van ondervinden. Wie ooit de grote tropische miljoenpoten (Spirostreptus sp.) in een terrarium verzorgde, heeft allicht opgemerkt dat daar ook mijtjes op rondkruipen. Hier gaat het dan om symbionten die de ringen van die miljoenpoten zuiver houden.
Wie voedseldieren begint te kweken, wordt vroeg of laat wel eens geconfronteerd met mijten. Uit de vochtige kweekjes van fruitvliegen konden we naast Tyrophagus putrescentiae (Schranck, 1781) (foto 2) Histiosoma feroniarium (Dufour, 1893) en Proctolaelaps sp. Evans, 1958 determineren.
Foto 2 - Een cluster Tyrophagus putrescentiae in een vochtige kweekdoos met moriowormen (Zophobas atratus morio).
(Foto: Peter de Batist) |
Ze komen alle soms in grote aantallen voor en we hebben jaren gezocht naar scheikundige middelen om ze uit te roeien of ten minste in hun groei te hinderen. Het moet duidelijk zijn dat dit een strijd zonder enig resultaat was. Er zijn uiteraard tal van insecticiden die mijten doden maar die zijn allemaal zonder uitzondering eveneens dodelijk voor de insecten die we proberen te kweken. Omdat we toch uit die impasse wilden ontsnappen, zijn we meer en meer over de levenswijze van de verschillende mijten gaan opzoeken. Dat is informatie die je niet in determinatieliteratuur kunt lezen. Langzamerhand werd het ons duidelijk dat mijten meestal cryptobiont zijn. Dat wil zeggen dat ze een enigszins verborgen levenswijze op prijs stellen. Ze doen dat niet omdat ze zo van privacy houden maar omdat ze eigenlijk vrij kaal zijn. Ze hebben immers geen chitinepantser zoals vele insecten. Alleen de kop en het voorste deel van het borststuk is wat gesclerotiseerd en voor de rest is er enkel naakte huid. Plotseling drong het tot ons door dat de mijten eigenlijk die verborgen biotoopjes bevolken om zich tegen uitdrogen te beschermen. Dat valt uiteraard niet zo op wanneer je leest dat ze overal ter wereld voorkomen. Dan denk je natuurlijk ook aan woestijnen en zo... En ze komen daar inderdaad voor, op de plaatsen waar vocht is of waar ze zich perfect tegen uitdrogen kunnen beschermen.
Van dan af was het eigenlijk kinderspel. De wegwerppotjes waarin fruitvliegen gekweekt worden, voorzagen we niet alleen bovenaan maar ook aan de zijkanten van verluchtingsperforaties en dat bracht inderdaad de vereiste controle op de diverse mijtenpopulaties. In een tweede fase werden kweekkasten uitgerust met kleine elektrische ventilatoren. Lucht die in beweging is zorgt voor uitdroging. Er moet dan enkel maar op gelet worden dat de drinkvoorziening voor de voedseldieren niet in het gedrang komt. Daar heeft u dan meteen het antwoord op uw vraag. Tyrophagus putrescentiae komt overal voor waar voedselresten in vochtige en bedompte omstandigheden voorkomen. Ze houden van zowat alles dat eetbaar is maar visvlokken zijn voor hen onmogelijk te weerstaan. Zeker als ze wat vocht "opslorpen". Goed afsluitende dozen, met grote openingen met benzinegaas afgeplakt, kunnen al heel wat problemen voorkomen. Bewegende lucht zorgt er bovendien voor dat alles enigszins mijtvrij blijft. Omdat het hier niet zo direct gaat om een voorraadsinsect – ze worden in dit verband nauwelijks vermeld in de desbetreffende literatuur – of een parasiet maar veeleer een mijt die tot dit merkwaardig gedrag komt als de klimaatsomstandigheden dat mogelijk maken, zou ik hier de (nieuwe) term "ruimteparasitisme" willen voorstellen. Ze worden in dat verband, samen met Dermatophagoides pteronyssinus (Trouessart, 1897) de huisstofmijt, wèl genoemd in de voortreffelijke publicatie van Dr. Van Bronswijk (1981) over huisstofbiologie.
Veel succes met uw mijtencontrolemaatregelen.
Literatuur:
Hirschmann W. - 1966 - Milben (Acari) - Franck'sche Verlagshandlung – Stuttgart.
Owen Evans G., Browning E. - 1955 - Some British Mites of Economic Importance - British museum Economical Series 17 – London.
Van Bronswijk J.E.H.M. - 1981 - House Dust Biology for Allergists, Acarologists and Mycologists – Zoelmond. |