Astacus leptodactylus
?

Astacus leptodactylus
Foto: H. Voet

IDENTITEIT: orde: Decapoda; familie: Astacidae.
EERSTBESCHRIJVING:
SYNONIEM:
NEDERLANDSE NAAM: Slikkreeft
MAXIMALE GROOTTE: 10 - 12 cm (lichaamslengte)
GESLACHTSONDERSCHEID: Mannetjes zijn groter dan vrouwt|es en het eerste paar achterlijfspoten is anders van vorm (gebruikt bij de paring) vrouwtjes dragen soms eieren of jongen mee tussen de achterlijfspoten.
HOUDBAARHEID: Koel en zuurstofrijk, bewegend water is een vereiste. Best dus zorgen voor doorluchtlng. Voldoende holen tussen stenen ol kienhout voorzien. Slechts een exemplaar houden, indien de bak van eerder kleine afmetingen is, wegens de onderllnge agressie: deze loopt fataal al voor het dier dat eerst aan een verschaling toe is. Planten worden soms gegeten, maar ook beschadigd bij hun wandelingetjes. Goed en langdurig houdbaar.
DIERENRIJK
O h XIV 35
       
 
Milieu Aquarium (*) Kweek
Zuurtegraad pH 7 en +
Totale hardheid °DH 22
Temperatuur °C 16 - 22
Geleidbaarheid µS
(*) Enkel eigen ervaring v/d auteur
VERSPREIDING: Europa en westelijk Azië
Kaart voorkomen
BIOTOOP: Rivieren en beken met zachte stroming en kalkrijk water.
GEDRAG: Verschuilen zich overdag in een hol dat ze zelf in de oever uitgraven. Zoeken 's nachts voedsel, wandelend over de bodem op de looppoten; doch ze kunnen ook korte eindjes - traag - zwemmen d.m.v. de zwempoten aan het achterlijf. Snel wegzwemmen, bij gevaar, gebeurt door het plots krachtig voorwaarts krommen van het hele achterlijf. Ze zijn onderling agressief. Aanvankelijk schuw, doch weldra komen ze bij 't voeren ook overdag uit hun schuilplaats.
VOEDSEL: Wormen, insektelarven, mosselen en slakken, stukjes vlees of vis, waterplanten, droogvoer. Opgelet: ze beschouwen ook een verschaalde, nog zachthuidige soortgenoot als voer! Slapende of "onvoorzichtige" vissen kunnen hun ook ten prooi vallen. Dus best niet hiermee samen houden zo men dit risico niet wil lopen. Slakkehuisjes worden omwille van de kalk gegeten.
KWEEK: Paring in de herfst. Het mannetje keert het vrouwtje op de rug en brengt met het eerste paar achterlijfspoten klevende sperrnapakketjes aan op haar achterlijf, nabij de eileiders. Nadien, in haar schuilplaats, legt het vrouwtje haar eieren, waarbij die meteen ook bevrucht worden en vastgekleefd aan de zwempoten van het achterlijf. De eieren kippen in de lente.
Er is geen larve-stadium; wat uit het ei komt zijn kleine doorzichtige kreeftjes. Deze klemmen zich nog enige tijd met hun schaartjes vast aan moeders zwempoten.
BIJZONDERHEDEN: Zoals bij alle kreeften, wordt op gezette tijden het pantser afgeworpen. Men merkt dat dit op komst is doordat de kreeft niet meer eet. Het afgeworpen pantser mag niet verwijderd worden: het wordt later opgegeten om de kalk te recupereren. Na elke vervelling zet de kreeft sterk uit door wateropname, vervolgens wordt de zachte huid weer een hardpantser. Een verloren schaarpoot of looppoot groeit er in twee verschalingen weer aan.
Het dier van de foto werd in een vishandel gekocht.
Bewerkt door:
H. Voet, december 1989
Laatst bijgewerkt op: 13-08-2014
   naar Aquariumwereld Delen - Mailen - Bewaren
AANGEBODEN DOOR
AQUARIUMWERELD
UW MAANDBLAD VOOR AQUARIUM- EN TERRARIUMKUNDE