(Mac Laey, 1827)
Foto: Bart Van Aken
Foto: Bart Van Aken
| IDENTITEIT: orde: Anareolatae; familie: Phasmatidae; subfamilie: Tropidoderinae | |||||||||||||||||||||||||
| EERSTBESCHRIJVING: in 1827, door Mac Leay, als Phasma tiaratum, in Kings Narrative of a Survey of the intertropical and western Coasts of Australia, II, p. 438. | |||||||||||||||||||||||||
| SYNONIEM: | |||||||||||||||||||||||||
| NEDERLANDSE NAAM: (Australische) flappentak. | |||||||||||||||||||||||||
| MAXIMALE GROOTTE: vrouw 120 mm, man 90 mm. | |||||||||||||||||||||||||
| GESLACHTSONDERSCHEID: het mannetje is bruin en slanker. Met de lange vleugels kan hij (goed) vliegen. Voedsel wordt gevonden met de lange voelsprieten. Het vrouwtje heeft korte vleugels en dito voelsprieten. Zij kan wel tot 30 g wegen (vrij zwaar voor een insect). De kleur varieert van groen tot donkerbruin, al naargelang de vindplaats. Het lichaam is begroeid met flapachtige uitgroeiingen. | |||||||||||||||||||||||||
| Kamertemperatuur. | HOUDBAARHEID: een terrarium van ongeveer 40 cm hoog is toch een minimum. De vochtigheid hoeft niet erg hoog te zijn, gewoon even 's avonds sproeien. Een bodembedekking van wit zand volstaat. De dieren doen het vrij goed op kamertemperatuur. Het is een erg mooie soort die iets meer aandacht vraagt maar, mits enige kennis het erg goed zal doen. | ||||||||||||||||||||||||
|
| ||||||||||||||||||||||||
| VERSPREIDING: | |||||||||||||||||||||||||
 |
 | ||||||||||||||||||||||||
| BIOTOOP: leeft in Australië en Nieuw Guinee in de bomen en struiken. | |||||||||||||||||||||||||
| Nachtactief. | GEDRAG: de dieren liggen overdag op of hangen onder de voedselplanten. Bij schrik lijkt het opgerolde achterlichaam op een schorpioen, wat de vijanden afschrikt. Wandelende takken zijn nachtactieve dieren en hebben dus geen extra verlichting nodig. | ||||||||||||||||||||||||
| VOEDSEL: bladeren van eik, roos, braam, e.d. worden graag gegeten. Zorg voor voldoende afwisseling wat de gezondheid van de dieren bevordert. | |||||||||||||||||||||||||
| KWEEK: de ronde en glanzende eitjes zijn ongeveer 5 mm lang. Het vrouwtje laat haar eieren vallen of katapulteert deze weg van de struik waarop ze leeft. Ze zijn vrij hard en komen na ongeveer 6 maanden uit. De vrij actieve nimfen zijn zwart met een rode kop, naargelang de ouderdom verandert dit meer naar de uiteindelijke kleuren. Ze zijn volwassen na ongeveer 4 maanden. | |||||||||||||||||||||||||
| BIJZONDERHEDEN: je ziet deze soort in verscheidene dierentuinen. |
