|
IDENTITEIT: orde: Ophiurida; familie: Ophiotrichidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: in 1789, door P. C. Abildgaard, als Asterias fragilis, in O. F. M., Zool. Dan. 3(3):28 |
|
SYNONIEM: |
|
NEDERLANDSE NAAM: (gewone) brokkelster |
|
MAXIMALE GROOTTE: diameter van de schijf tot 2 cm, met de armen erbij tot 10 cm |
|
GESLACHTSONDERSCHEID: uiterlijk niet waarneembaar, maar van gescheiden geslacht |
Zeer gevoelig |
HOUDBAARHEID: heeft een gekoeld aquarium nodig. Gevoelig voor schommelingen in temperatuur en zoutgehalte. Toont ongenoegen door te verbrokkelen, wat ook gebeurt bij vastnemen van het dier. Afgebroken armen regenereren gelukkig meestal na enige tijd, want het heel overbrengen naar het aquarium is niet gemakkelijk. Zoals alle stekelhuidigen, kun je ze best niet boven water brengen en dienen ze zorgvuldig overgewend te worden. Eens aangepast, blijven ze het, ook zonder gericht voederen, toch goed doen. Ze vormen de prooi van bodemvissen (o.a. schol en schar), krabben, heremietkreeften en kreeften. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Temperatuur °C |
2 - 22 |
10 - 22 |
|
Zuurtegraad pH |
8 - 8,3 |
7,8 - 8,4 |
|
Dichtheid |
|
1,022 - 1,025 |
|
|
|
VERSPREIDING: Oostelijke Atlantische Oceaan op het noordelijk halfrond, Noordzee en Kanaal, Middellandse Zee |
|
|
Sterke waterbeweging voorzien |
BIOTOOP: zowel op steenachtige als modderige ondergrond, maar met een flinke waterbeweging. Zo zijn ze in de Oosterschelde des te talrijker naar de monding toe en niet (of nauwelijks?) te vinden aan de Oesterdam. Ze zitten onder stenen, schelpen en zeewier of liggen als een tapijt over de open bodem of de rotsen, met de armen in elkaar verstrengeld. Te vinden van 0 tot 475 m diep. |
Zeer snel en beweeglijk Met veel tezamen houden |
GEDRAG: kunnen zich zeer snel verplaatsen door de armen te bewegen. De dieren hebben behoefte aan contact. Ze kruipen ergens onder tenzij ze met zoveel zijn, dat ze de armen in elkaar kunnen verankeren. Wil men ze dus zien, moet men er vele houden. Ze filteren plankton uit het water door de armen in de stroming omhoog te steken. De zuigvoetjes dienen enkel voor het voedseltransport. Ook kunnen ze grazen of dierlijk weefsel afraspen met de tanden in de mond. Ze ruiken zeer goed waar voedsel is en bewegen zich er naartoe. |
Omnivoor |
VOEDSEL: plankton, algen, allerlei sessiele lagere diertjes. Stukjes worden ook van grotere dode dieren afgeraspt. |
Planktonische larven |
KWEEK: beide geslachten laten hun geslachtsprodukten vrij in het water, waar de bevruchting gebeurt. De larven die uit de eieren komen drijven enige tijd mee met het plankton voor ze zich op de zeebodem vestigen en een brokkelster worden. |
|
BIJZONDERHEDEN: afgebroken armen groeien weer aan. De kleur van deze dieren is zeer variabel: bruin, roodbruin, violet, paars en dit met verschillende tekening. Exemplaren uit diep water zijn feller gekleurd en hebben langere stekels op de armen. Pedicellariën (kleine tangetjes) komen op slangsterren niet voor. |