|
IDENTITEIT: orde: Scorpionida; familie: Scorpiones. |
|
EERSTBESCHRIJVING: in 1842, door C. L. Koch, als Scorpio imperator, in Die Arachniden, Nürnberg. |
|
SYNONIEM: naargelang de auteur zijn er 3 of 25 soorten in het genus. In het eerste geval zullen er heel wat synoniemen van deze soort zijn. Een revisie van deze groep moet hier uitsluitsel geven. |
|
NEDERLANDSE NAAM: keizerschorpioen. |
|
MAXIMALE GROOTTE: 180 mm. Uitzonderlijk rapporteert men (opgezette) exemplaren van 250 mm (uitgerokken?). |
Dikkere scharen. |
GESLACHTSONDERSCHEID: het mannetje heeft dikkere chela (scharen) en verlengde pecten (buiktasters). |
Goede beginnerssoort. |
HOUDBAARHEID: vrij kalme soort die vrijwel nooit prikt met de gifstekel, wat ze tot een goede beginnerssoort maakt. Bovendien is ze niet, zoals vele andere schorpioenen, kannibalistisch ingesteld en kunnen dus, zelfs in grote groepen, samengehouden worden. Een laag terrarium met een bodem van kleinkorrelige hygrokorrel (Leca®) of Vermiculite® zorgt voor de noodzakelijke vochtigheid. Enkele stukken wortelhout en wat laag blijvende planten (Scindapsus sp., Ficus pumila) zorgen voor schuilmogelijkheden. |
|
|
Milieu dag / nacht | Terrarium dag / nacht | Kweek |
Temperatuur °C |
18 / 24 |
20 / 24 |
24 |
Relatieve vochtigheid % |
70 / 80 |
70 / 80 |
80 |
Licht |
|
UV |
| |
|
VERSPREIDING: West-Afrika, van Liberia en Guinea tot Nigeria. |
|
|
Bosbewoner. |
BIOTOOP: bewoners van bos en savanneboorden. Leeft daar overdag verborgen in de strooisellaag en in holle boomstronken. |
Nachtactief. |
GEDRAG: groeien via vervellingen. Na 4-7 vervellingen geslachtsrijp. Nachtactief. Daar deze dieren echter fluoresceren kan, door een UV-lamp (Blacklight) in het terrarium te monteren, het nachtgedrag geobserveerd worden. Nooit de hele nacht laten branden. Het fluorescerend vermogen raakt dan "opgebrand". |
Allerlei insecten. |
VOEDSEL: levende invertebraten als prooidier aanwenden. Vooral krekels, sprinkhanen en kakkerlakken. De prooidieren worden zelden met de angel doodgeprikt. |
Levendbarend. |
KWEEK: uitwendige paring. Het mannetje legt een spermatofoor op de grond en "danst" er dan met het wijfje overheen. Levendbarend. Broedzorg door het wijfje. De tot 18 witte jongen, die reeds 8 mm groot zijn, worden op de rug meegedragen tot hun volgende vervelling. |
|
BIJZONDERHEDEN: gereglementeerde invoer sedert 1994 (C.I.T.E.S. II). |