Foto: Harry Voet
IDENTITEIT: orde: Actinaria; familie: Sagartiidae. | |||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1847, door Prince, History of the British Zoophytes, Ed. 2, London | |||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Actinea troglodytes, Cylista troglodytes, Heliactis troglodytes | |||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: holbewonende sagartia, slibanemoon | |||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: tot 4 cm hoog | |||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: | |||||||||||||||||||||||||
Sterk | HOUDBAARHEID: zeer goed houdbaar, ook in een ongekoeld aquarium, op voorwaarde dat er geen zomerse hittegolf is. Toch is koeling te adviseren op lange termijn. Aquariuminrichting met een zandbodem en stenen: deze anemoon zet zich vaak in een hol vast, met enkel de tentakels zichtbaar of onder een steen uit. Soms ook half ingegraven in het zand. | ||||||||||||||||||||||||
|
| ||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Noordoostelijke Atlantische Oceaan, Noordzee en Kanaal | |||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: velden van steenblokken op een zandbodem of ook enkel zand, van net onder de laagwaterlijn tot +/- 50 m diep. | |||||||||||||||||||||||||
GEDRAG: deze soort bezit wratjes op de zuil, die bijna altijd bezet zijn met zandkorrels. Ze trekt zich bij verstoring terug in de holte waarin ze zit, onder de steen of in het zand. Bij hevige prikkeling (lospeuteren b.v.) stoot ze witte draden uit die een afwerende werking beogen | |||||||||||||||||||||||||
KWEEK: | |||||||||||||||||||||||||
Plankton, kleine kreeftachtigen |
VOEDSEL: stukjes mossel, kleine kreeftachtigen e.d. kunnen in kleine stukjes toegestopt worden. Ook kan diepvriesplankton of kunnen watervlooien in de stroming worden verspreid. | ||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: het onderscheid met Sagartia elegans, die al dan niet ook aan de zuil klevende zanddeeltjes kan hebben, is onduidelijk en voor de leek niet met zekerheid vast te stellen. Sagartia troglodytes zou zes tentakels, in de kring welke het dichtst tegen de mondschijf ingeplant is, bezitten; tegenover zes tot veertien bij Sagartia elegans. Er zijn twee variëteiten: S. troglodytes var. ornata met een donker olijfgroene zuil, waarop iets blekere lengtestrepen zijn te zien en met een fijn verdeeld stippen- en ringenpatroon op tentakels en mondschijf. S. troglodytes var. decora, met een geelachtige zuil, die lichter wordt naar boven toe, doch ook lengtestrepen laat zien. Mondschijf en tentakels zijn zoals bij vorige variëteit, maar iets lichter van kleur. |