Foto: Harry Voet
IDENTITEIT: orde: Actinaria; familie: Actiniidae. | |||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: ln 1766, door C. Linnaeus, als Actinia felina, in Syst. Naturae, 12e ed.:1088 | |||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Tealia felina | |||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: Zeedahlia | |||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: Tot 15 cm hoog, diameter van de zuil 10 cm. | |||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: | |||||||||||||||||||||||||
- Koeling - Stroming |
HOUDBAARHEID: Houdbaar, mits er een koeling aanwezig is en er gezorgd wordt voor een sterke stroming en een goede waterkwaliteit. Best ook de dieren gericht voeren, want anders nemen ze in omvang af. Aquarium inrichten met stenen en een zandbodem. | ||||||||||||||||||||||||
|
| ||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Atlantische Oceaan op het noordelijk halfrond en binnen de koud gematigde klimaatgordel, westelijke Oostzee, Noordzee en Kanaal. | |||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: Rotskusten, vaak in spleten, gehecht op de rots. Ook wel met de voet op een steen, welke onder het zand zit of zelfs los in het zand of grint. Van 0 tot 600 m diep. ln de Oosterschelde eerder zeldzaam en uitsluitend naar de monding toe: meestal een enkel exemplaar, op plaatsen waar zeeanjelieren veel voorkomen. Ze zouden echter elders ook massaal en bij elkaar te vinden zijn. | |||||||||||||||||||||||||
GEDRAG: De zuil is vaak bezet met kleine stukjes schelp of grint. Deze stukjes zitten vast aan een soort wratjes op de zuil. De functie hiervan is niet bekend, waarbij het eigenaardig is dat dieper levende dieren dit niet doen. Het dier kan ook de tentakels helemaal intrekken. | |||||||||||||||||||||||||
Plankton en grotere prooien |
VOEDSEL: Aan de tentakels te oordelen, zal plankton niet de hoofdmoot vormen, maar eerder kleine kreeftachtigen (Mysis, garnaaltjes, steurkrabjes) en kleine visjes. Ze neemt in het aquarium dan ook grotere brokjes aan (mossel, vis, ...). | ||||||||||||||||||||||||
KWEEK: | |||||||||||||||||||||||||
Zeer variabel | BIJZONDERHEDEN: Zeer variabel van kleur: frequent roodachtig met groene tekening, verder grijs, blauw, groen; het geheel steeds gevarieerd met onregelmatige banden en vlekken. De mondschijf is meestal in pasteltinten, terwijl de tentakels doorschijnend zijn. Er bestaan vier variëteiten van, o. a. S. u. var. coriacea (Cuvier), met een sterk wrattige zuil, welke tot 5 om diameter heeft. Ze is algemeen langs de kust, meestal niet erg diep. Verder : var. lofotensis (Danielssen), met onopvallende wratten op de zuil, welke tot 12 cm diameter kan hebben. Deze variëteit vindt men tot 600 m diep, is wijd verspreid, maar komt niet in het Kanaal en de Noordzee voor. |