|
IDENTITEIT: orde: Salviniales; familie: Azollaceae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: In 1810, door C. L. WiIIdenow als Azolla caroliniana, in Sp. Pl. (5): 541 |
|
SYNONIEM: Azolla bonariensis, A.densa, Amexicana, A. microphylla en A. ponoricensis |
|
NEDERLANDSE NAAM: Kleine kroosvaren |
|
MAXIMALE GROOTTE: Vijftien millimeter |
Paludarium meest aangewezen. |
HOUDBAARHEID: Van boven op het water bekeken is een groepje A. caroliniana bewonderingswaard. De plantjes komen dus beter tot hun recht in een aqua-terrarium (paludarium) dan in het aquarium. Ze gedijen zeer goed en komen, buiten de wintermaanden. ook tot hun reoht in (buiten-)vijvers. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
|
6,5 - 7 |
Vegatatief en dmv sporen
|
Totale hardheid °DH |
|
5 - 8 |
Temperatuur °C |
|
18 - 22 |
Geleidbaarheid µS |
|
|
|
|
VERSPREIDING: Noord-Amerika (Mexico) en Zuid-Amerika |
|
|
|
BIOTOOP: Komt voornamelijk voor in stilstaand tot langzaam stromend water. |
Hongervorm is mogelijk |
GEDRAG: In vochtige en warme omstandigheden kan de kleine losdrijvende A. caroliniana het hele wateroppervlak bedekken. Zo een Azolla-bedekking kan voor sommige vissen, vooral tijdens de voortplantingsperiode een gunstig milieu zijn. De plantjes weerstaan de winterkoude niet, houden van een hoge luchtvochtigheid, mijden zout en hun blaadjes zijn waterafstotend. Bij onderdompeling veron de plantjes onmiddellijk terug naar het wateroppervlak. In het aquarium kan en hongervorm ontstaan. Deze plant leeft in symbiose met het blauwwier Anabaena azollae. Deze alg bindt zuurstof uit de lucht en levert voor het varentje meer dan voldoende nitraten af |
|
BODEM: Het kleine kroosvarentje is een vrij drijvend plantje dat zich echter met zijn wortels - bij een Iage waterstand (+/- 1cm) - ook in een slijkerige bodem kan vastzetten. |
Normale belichting |
BELICHTING: Vraagt een normale belichting. Door de tapijtvorming - het zgn. "AzoIIa-dak' - wordt echter aan de wel wortelende planten het licht ontnomen. Bij een goede verlichting of op een zonnige standplaats zijn de blaadjes roodbruin van kleur. Op beschaduwde plaatsen of bij een matige belichting is de bladkleur grijsgroen. |
|
VERMEERDERING: Ondanks de sporadisch aan het oorste blaadje zittende sporendoosjes, gebeurt de vermeerding grotendeels door afscheiding van de groeitoppen. De sporendoosjes zitten, in een omhulsel, in het bovenste bladlobje van het eerste blaadjeo. Er zijn aparte kleine sporen (microsporen), waaruit een mannelijke kiem ontstaat. De bij andere Azolla-soorten bestaande grotere sporen (macrosporen of megasporen), die het ontstaan geven aan een vrouwelijke kiem, zijn bij het kleine kroosvarentje onbekend (De Wit, 1982). De sporen kunnen in het water uitgroeien tot zgn. 'spothilli", de geslachtelijke fase, doch ook de mannelijke spoorvorming gebeurt maar zolden, zodat de vogetatieve methode - de deling van de plantjes - de meest aannemelijke manier van vormeerderen is. |
|
BIJZONDERHEDEN: In het pleistocene tijdperk waren ook bij ons AzoIIa- soorten inheems. Dit terug ingevoerde Amerikaanse plantje kreeg aanvankelijk maar weinig belangstelling, maar ontpopt zich nu - vooral door vijver- en plantenIiefhebbers - als een buitengewoon aantrekkelijke plantesoort met een aparte klasse. |