|
IDENTITEIT: orde: Anuraiformes; familie: Discoglossidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: door Linnaeus, 1758 als Rana variegata in Syst. Mat. Ed. 10, 1:211 |
|
SYNONIEM: |
|
NEDERLANDSE NAAM: geelbuikvuurpad |
|
MAXIMALE GROOTTE: 4 tot 5 cm |
|
GESLACHTSONDERSCHEID: mannetjes hebben naast dikkere en iets korter voorpoten ook een robuustere lichaamsbouw. |
Beschermde soort |
HOUDBAARHEID: beschermde soort, die wettelijk gezien niet meer mag gehouden worden. Het was een vrij gemakkelijk houdbare soort die in een relatief "klein" terrarium kon ondergebracht worden. Naast een ondiep watergedeelte verlangden ze een klein landgedeelte waarop in een hoek enkele stukjes kienhout dienden voorzien te worden, waarover en waartussen planten zoals het penningkruid (Lysimachia nummularia), kleine maagdenpalm (Vínca minor) e.d. groeiden. Het onverwarmde terrarium kreeg een normale verlichting (1 kleine TL-lamp). Hopelijk handhaaft de geelbuikvuurpad zich nog in menige tuinvijver, want ook daarin zijn ze vrij gemakkelijk houdbaar. De hiervoor in aanmerking komende vijver hoeft niet echt diep te zijn, doch een redelijke uit aarde bestaande bodemlaag is voor het overwinteren erg belangrijk. |
|
|
Milieu dag / nacht |
Terrarium dag / nacht |
Kweek |
Temperatuur °C |
|
|
|
Relatieve vochtigheid % |
|
|
|
Licht |
|
|
|
|
|
VERSPREIDING: |
|
|
|
BIOTOOP: langzaam stromende en periodisch praktisch droog staande beekjes en plassen. Zelf vond ik ze op akkerland, dicht tegen het afboordend struikgewas in een door het spoor van een landbouwmachine ontstane plas. |
Schrikkleur |
GEDRAG: behalve door de vrij vieze smaak en het giftige schuim dat B. variegata langs zijn rugwratten afscheidt kan hij zich - bij vermeend gevaar - zodanig strekken dat de borst-, staart- en zelfs een gedeelte van de zijkanten hoog worden opgeduwd, waardoor de buikkleur zoveel mogelijk zichtbaar wordt. ln deze roerloze houding laat hij zich - in zoverre hij dit zelf niet bewerkstelligd - omduwen. Hierdoor lijkt hij niet alleen levenloos maar schrikt hij, met de aldus duidelijk zichtbare hevige buikkleur, menig belager af. |
|
VOEDSEL: insecten; krekels; wasmotlarven; vliegen en regenwormen. |
Volledig in het water |
KWEEK: de kweekdieren worden naar een kweekaquarium (volledig aquatiel), met een rijkelijke beplanting (Lysimachia nummularia, Elodea densa e.a.) overgebracht. De temperatuur wordt opgedreven waardoor de voortplantingsdrang van het mannetje wordt gestimuleerd. De eitjes worden afzonderlijk en voornamelijk op de Elodea-beplanting afgezet. Na het afzetten worden de ouderdieren venrvijderd. Na 3 tot 5 dagen kippen de eitjes. De larfjes kunnen opgefokt worden met Sanal-gist, fijngewreven droogvoer, gemalen Tubífex en pekelkreeftjes. Ze groeien vrij snel en dienen tijdens het onwikkelingsstadium van de achterpoten (periode van kieuw- naar longademhaling) in een ondiep watergedeelte hun verdere ontwikkeling door te maken. |
Dichtleggen van poelen bedreigde deze soort |
BIJZONDERHEDEN: de soort wordt, door het dichten van poelen ernstig bedreigd. De bescherming van de biotopen, waarin deze padden voorkomen laat nog steeds sterk te wensen over. Misschien zou het goed zijn een -beperkt- aantal van deze dieren toch in de handen van bekwame terrarium- en/of vijverliefhebbers toe te laten, zodat langs deze weg de populatie van geelbuikvuurpadjes weer kan aangroeien.Momenteel wordt in terrarium kringen voornamelijk de nauw verwante Chinese vuurbuikpad (Bombina orientalis) gehouden.Naast het verschil in buikkleur heeft B. variegata geen, maar B. orientalis wél een kwaakblaas. |