Foto: Hugo Vits
IDENTITEIT: orde: Squamata; familie: Colubridae. | |||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: In 1766, door C. Linnaeus, als Coluber guttatus, in Systema Naturae, ed. 1766. | |||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Elaphe guttata | |||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: De nominaatvorm Pantherophis guttatus guttatus wordt mais- of koren-rattenslang genoemd. Bepaalde dieren afkomstig uit een populatie van deze vorm, noemt men roze rattenslangen, terwijl exemplaren uit een gans andere populatie, dan weer als Okeetee-korenslang bekend staan. De ondersoort Pantherophis guttatus emoryi wordt prairie-rattenslang genoemd. | |||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: Worden tot één meter lang | |||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: | |||||||||||||||||||||||||
Ideale soort, ook voor de beginner |
HOUDBAARHEID: Mooie, populaire en ideale soort, ook voor de beginnende slangenliefhebbers. Als bodembedekking kunnen leca-korrels worden aangewend. Noodzakelijke items: watervoorzieningsmiddel, een stronk hout (klimgelegenheid), een verwarmingslamp en eventueel een verstopdoos. Planten maken het geheel aantrekkelijk. ln de wintermaanden, zeker indien er kweekbedoelingen zijn, de temperatuur een drie tot vijf maanden gevoelig laten dalen (10 tot 15°C). | ||||||||||||||||||||||||
|
| ||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Noord-Amerika | |||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: | |||||||||||||||||||||||||
Actief | GEDRAG: Overdag vrij actief. Tamelijk schuw. Warmteminnend: vertoeit dan ook veelvuldig onder de warmtelamp. | ||||||||||||||||||||||||
VOEDSEL: Oportunistische eter. Muizen en ratten | |||||||||||||||||||||||||
Eenvoudig | KWEEK: Plant zich in gevangenschap zo gemakkelijk voort, dat men meestal met reeds gefokte exemplaren te doen heeft. Een maand na de paring, legt het vrouwtje een twaalftal eieren. De jongen komen, bij een temperatuur van 28°C, na ongeveer twee maanden uit de eieren tevoorschijn. De jongen kunnen onmiddellijk pasgeboren muizen aan. | ||||||||||||||||||||||||
Meerdere ondersoorten | BIJZONDERHEDEN: Naast de drie gekende ondersoorten - nl. P. g. omoryi, P. g. guttata en P. g. rosacae - zijn, door het gewillig voortplantigsproces en het selectief kweken verschillende rassen ontstaan. Zo kennen we: de rode albino's of amelantische vorm (hierbij ontbreekt het zwarte pigment), de zwarte albino's of anerythritische vorm (rood pigment afwezig), de sneeuwkorenslangen of echte albino's (met de gekende rode ogen), de bloedrode vorm waarbij geen rugtekening meer is en de gestreepte vorm met een rode streep op de rug. |