Foto: Peter De Batist
IDENTITEIT: orde: Squamata; familie: Boidae. | |||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1872, door Schlegel, als Chondropython viridis, in ?. | |||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Chondropython viridis. | |||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: groene boompython. | |||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: 180 cm. | |||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: geen uitwendige kenmerken, slechts met zekerheid vast te stellen door sonderen. | |||||||||||||||||||||||||
Geen beginnerssoort | HOUDBAARHEID: ruim terrarium met klimtakken, goed beplant met stevige bladplanten en voorzien van een ruim verwarmd waterbekken. Dagelijks sproeien met lauw water (25 °C). 12-14 uur belichten per etmaal. | ||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Nieuw Guinea, Schouten Eilanden, Aru Eilanden, Cape York. | |||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: tropisch regenwoud. | |||||||||||||||||||||||||
Nachtactief Niet agressief |
GEDRAG: de grijpstaart duidt op een typische boombewonende soort. Schemering- en nachtactief. Komt zelden op de bodem. Niet agressief. | ||||||||||||||||||||||||
Vooral vogels | VOEDSEL: vogels, boomkikkers en kleine zoogdieren. In gevangenschap muizen, kuikens, mussen. De grijpstaart wordt soms heen en weer gewiegd als lokaas. De prooidieren worden bliksemsnel gegrepen en omkneld. | ||||||||||||||||||||||||
KWEEK: paring van mei tot juli (in gevangenschap van september tot november). Vrouwtje bebroedt de eieren. Ze omstrengelt het legsel met stuiptrekkende bewegingen om een warmteoverschot teweeg te brengen. Een legsel bestaat uit 12-17 eieren. Ze meten 28 x 37 mm en wegen 15 g. Ze kippen na ± 48-63 dagen. De jongen zijn 30 cm lang, roodbruin, met over de rug een uit witte driehoekjes bestaande langsstreep, soms ook helgeel - zelfs in hetzelfde legsel. Pas na 3 jaar leggen ze hun jeugdkleed af en worden groen. Vervelling na 2-3 weken, waarna ze nestjonge muizen eten. | |||||||||||||||||||||||||
Ook blauwe kleurvariant | BIJZONDERHEDEN: lijkt heel goed op Corallus caninus, die in Zuid-Amerika voorkomt. Morelia
viridis heeft kleinere schubben op de kop. Bij Corallus caninus zijn die tot schilden ontwikkeld. Naar gelang hun afkomst onderscheidt men drie vormen, nl. de vogelkop-vorm, de biak-vorm en de aru-vorm. Er bestaan helblauwe kleurvarianten. |