Foto: Arend van den Nieuwenhuizen
IDENTITEIT: orde: Testudines; familie: Testudidae. | |||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: Gmelin, in 1789, in Systema Naturae ed. 13, 1:1041. | |||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Testudo hermanni boettgeri Gmelin, 1789; Testudo hermanni hermanni Gmelin 1789; Testudo hermanni robertmertensi Wermuth, 1952. | |||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: Griekse landschildpad | |||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: T.h.boettgeri: lengte 25 cm, gewicht 2500 g (record); T.h.hermanni: lengte 18 cm, gewicht max. 1000 g. | |||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: mannetjes hebben een iets hol plastron en een lange aan de wortel verdikte staart. Vrouwtjes zijn groter en forser maar hebben een korte dunne staart. | |||||||||||||||||||||||||
Winterslaap | HOUDBAARHEID: volwassen dieren kunnen in de zomer in een buitenterrarium. Dieren jonger dan drie jaar en zieke of zwakke dieren mogen geen winterslaap houden. Geregeld controleren op kwetsuren. | ||||||||||||||||||||||||
|
| ||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Europa | |||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: beschaduwde plaatsen onder struiken, planten en tussen dorre bladeren op de helling van heuvels. | |||||||||||||||||||||||||
Mannetjes afzonderlijk | GEDRAG: de mannetjes zijn, ook buiten de paartijd, steeds op zoek naar rivalen en vrouwtjes om te vechten en te paren | ||||||||||||||||||||||||
Vers water | VOEDSEL: om de andere dag een eiwitarme schrale voeding bestaande uit gras, paardebloem, gekookte aardappelen, kool, reepjes peen en soms vruchten als stukjes appel, peer of enkele bessen. Nooit sla of spinazie. Nu en dan een huisjesslak kan. Dit geldt ook voor de jongen. Te hard voedsel leidt tot ontstaan van de zogenaamde "papegaaien bek". Geen zware soorten als kool direct voor of na de winterslaap. Ze moeten steeds vers lauw water ter beschikking hebben, zeker voor de jongen, in ondiepe schaaltjes. Voor en na de winterslaap wordt aan de dieren geen voedsel verstrekt en worden ze dagelijks gebaad in lauw water om de darmen te ontlasten. | ||||||||||||||||||||||||
VOORTPLANTING: de paartijd in de natuur valt in september-oktober. In los materiaal graaft het vrouwtje met de achterpoten een laarsvormig kuiltje. Hierin legt ze 2 tot 12 hardschalige eieren van ±3 cm lengte. Tijdens de eerste vijf weken levert een temperatuur van 29,5 à 33°C vrouwtjes en tussen 25 à 29,5°C mannetjes op. Daarna bepaalt de temperatuur nog slechts de tijd voor het kippen. De incubatie duurt ±2 maanden. Het houden van een winterslaap heeft geen invloed op de kweek. De jongen nemen na 2 tot 3 dagen hetzelfde voedsel als de ouders. Ze blijven tot 3 jaar binnen. Eén man volstaat ruim per drie vrouwtjes. | |||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: de naamgeving van de ondersoorten voor 1987 en kort daarna is niet correct en verwarrend. Dieren welke regelmatig een winterslaap houden, leven iets langer. Tijdens deze slaaptoestand sterven echter wel heel wat zwakke en reeds zieke dieren. De winterslaap wordt voorbereid met afnemende temperatuur en belichting. De thans vigerende wetgeving laat toe om in gevangenschap gekweekte dieren te bezitten. |