|
IDENTITEIT: orde: Gobiesociformes; familie: Callionymidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: ln 1758, door C. Linnaeus, als Callionymus lyra, in Systema naturae 10 ed.:249. |
|
SYNONIEM: |
|
NEDERLANDSE NAAM: Pitvis |
|
MAXIMALE GROOTTE: Vrouw 20, man 30 cm |
Opvallend verschil |
GESLACHTSONDERSCHEID: Man: groter, beide rugvinnen en de aarsvin groter en met geel en blauwe tekening; sterk verlengde 1e rugvinstraal. - Vrouw: kleiner, eenkleurige en kleinere vinnen. |
Zandbodem voorzien |
HOUDBAARHEID: Goed houdbaar, bij voorkeur in een gekoeld aquarium. Ongekoeld enkel zo er geen "hittegolf" optreedt. Zorgen voor een voldoende grote zandbodem, welke ook enige dikte dient te bezitten (dieren graven zich ook in). Best één mannetje samen met meerdere vrouwtjes om agressiviteit te vermijden. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
8 - 8,3 |
7,8 - 8,4 |
|
Dichtheid |
|
1,022 - 1,026 |
|
Temperatuur °C |
2 - 22 |
10 - 22 |
|
|
|
VERSPREIDING: Oostelijk deel van de Atlantische Oceaan, van IJsland en Noorwegen tot Senegal, westelijke Oostzee, Noordzee en Kanaal, Europese kant van de Middellandse Zee. |
|
|
|
BIOTOOP: Zand- en modderbodems tot 100 tot 360 m. Ondiep levend in het paaiseizoen, dieper tijdens de winter. In de Oosterschelde 's zomers meestal van net onder de laagwaterlijn tot op zo'n 25 m, op open zandplekken. |
|
GEDRAG: Bodemvis, die op zijn vinnen steunt of dicht over de bodem wegvlucht bij verontrusting. Ze graven zich ook in de bodem in. Voedsel wordt uiteraard ook van de bodem genomen. Mannetjes verdrijven andere mannetjes uit hun gebied. Ze trekken in de natuur naar ondiep water in de paaitijd en in het koude seizoen terug. |
Carnivoor |
VOEDSEL: Kleine bodemdiertjes: slakjes, wormpjes, kleine kreeftachtigen, e.d. ln het aquarium alle gebruikelijke dierlijk voer: mossel, Mysis, ... |
Mooi paringsvertoon, van wege het mannetje. |
KWEEK: Voortplantingsperiode van januari tot eind augustus, al naargelang de plaats van herkomst verschillend (Bij ons: van maart tot augustus). Mannetje toont zijn vinnen aan het vrouwtje tijdens een soort "dans" op de bodem. Ze zwemmen dan naar de oppervlakte terwijl de buikvinnen met elkaar contact houden. Daar worden de eieren afgezet, die wegdrijven. De ouders keren terug naar de bodem en herbeginnen, vaak met een andere partner. De larven leven gedurende de zomer pelagisch en dalen bij het naderen van de winter naar de bodem. . |
|
BIJZONDERHEDEN: Het kleurpatroon kan, bij de mannetjes vooral, variëren naargelang de herkomst van de dieren. Van mannetjes weet men dat ze tot 5 jaar kunnen halen, vrouwtjes tot 7 jaar. De stekels op de kieuwdeksels en de rugvinstekels zouden giftig zijn, want kwetsuren, erdoor veroorzaakt, genezen slecht. |