Foto: Harry Voet
IDENTITEIT: orde: Tetraodontiformes; familie: Tetraodontidae. | |||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1786 door M. E. Bloch als Tetrodon rostratus in "Naturgeschichte der Ausland. Fische", Berlin 2:8. | |||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: | |||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: CaraÏbische kamkogelvis. | |||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: 12 cm, meest kleiner: 7-8 cm. | |||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: uiterlijk is er geen verschil merkbaar. Mogelijk is er wel een verschil in grootte. | |||||||||||||||||||||||||
Geen te hoge temperatuur, optimaal: 22 °C. Niet bij lagere dieren. Niet bij voedselconcurrenten. |
HOUDBAARHEID: sterk, doch aanhoudende hoge temperatuur (28-30 °C) is fataal. Schuilplaatsen voorzien. Het aan het eten krijgen levert geen problemen op. Niet samenhouden met lagere dieren, uitgezonderd sterk netelende anemonen, o.a. Anemonia sulcata. Geen te grote medebewoners: lijdt onder voedselconcurrentie. | ||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: beide zijden van de tropische Atlantische Oceaan, CaraÏbische Zee, CaraÏbische eilanden, Madeira. | |||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: koraalriffen: graag tussen hoornkoralen, wiervelden en zeegrasweiden. Vanaf enkele meter diepte tot zeker op 35 m, ondiep echter talrijker. | |||||||||||||||||||||||||
Agressief tegenover soortgenoten en andere Canthigasterinae. | GEDRAG: zeer rustig dier; solitair levend; agressief tegenover soortgenoten en andere Canthigaster-soorten, doch niet tegenover andere soorten. Beproeft alles op eetbaarheid door er stukjes uit te bijten. Kleeft zich Ôs avonds ergens in een hoekje vast om te slapen. De kleur wordt dan vaal met een schimmelachtige grijsbruine marmertekening. Zelfde verkleuring bij schrik. | ||||||||||||||||||||||||
Dierlijk voedsel | VOEDSEL: in de natuur: kleine kreeftachtigen, weekdiertjes, wormpjes, hydroidpoliepen, sponzen, e.a. Ook algen en zeegras zouden genomen worden. In het aquarium eten ze alle dierlijk voer met een voorkeur voor Mysis en mossel. Er wordt wel eens gebeten aan Caulerpa, doch zelden. | ||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: verdediging: kan zich bij gevaar enigszins opblazen. Slijmhuid vermoedelijk giftig: een vis die eerst toebeet deed dat in Ôt vervolg nooit meer, maar hield zich steeds op Ôt laatste moment in. Een aanvaller wordt de witte buikzijde toegekeerd. Scherpe kam op de rug- en de buikzijde. Ogen zeer beweeglijk. |