Foto: Stefano Guerrieri (edit by BBAT) Public domain, via Wikimedia Commons
IDENTITEIT: orde: Perciformes; familie: Gobiidae. | |||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1758, door C. Linnaeus, als Gobius niger, in Systema naturae 10°ed. 262 | |||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Gobius jozo | |||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: zwarte grondel | |||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: 15 cm | |||||||||||||||||||||||||
Duidelijk verschil indien geslachtsrijp |
GESLACHTSONDERSCHEID: de beide rugvinnen zijn bij het mannetje hoger en D1 bezit iets verlengde vinstralen. Tegen de bovenrand van D1, tussen de eerste drie vinstralen, zijn bij het mannetje twee zwarte vlekjes te zien. Mannetjes kleuren veel donkerder dan vrouwtjes. | ||||||||||||||||||||||||
- Goed houdbaar - Pronken en dreigen |
HOUDBAARHEID: zeer goed houdbaar, ook bij kamertemperatuur. Enkel tijdens een zomerse hittegolf kan koeling nodig worden. Aquarium inrichten met stenen, waartussen veel holen zijn. Mannetjes zijn onderling zeer agressief. De dieren leven in koppeltjes, elk in een territorium. Ze verdragen brakwater. Opletten met medebewoners: alles wat door de grote muil kan verdwijnt ook daarin. Best een speciaal aquarium, eventueel samen met vastzittende lagere dieren! | ||||||||||||||||||||||||
|
| ||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Oostelijke kusten v/d Atlantische Oceaan: van Trondheim in Noorwegen tot Kaap Blanco in Mauritanië; westelijke Oostzee, IJsland rond de Britse Eilanden, Noordzee en Kanaal, Middellandse Zee, Zwarte Zee. | |||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: in de Oosterschelde en de Grevelingen uitsluitend te vinden op de steenstortingen die de dijken beschermen, de volwassen exemplaren steeds beneden de laagwaterlijn. Occasioneel wel jonge exemplaren in de getijpoelen te Wemeldinge. ln de literatuur spreekt men ook van zand- en modderbodems, maar onze eigen waarnemingen zijn daar niet mee in overeenstemming. Ook wier- en zeegrasvelden worden genoemd, terwijl een andere bron zegt dat ze deze juist vermijden, wat ook onze mening is. Ze trekken riviermondingen binnen. Dieptegrens: zowat 60 m. | |||||||||||||||||||||||||
Territorium met holen | GEDRAG: betrekt een hol tussen stenen, een oesterschelp of steekmosselschelp. Mannetjes dragen obstakels in de muil weg uit het hol, bedreigen rivalen met gespreide kieuwdeksels, opengesperde bek, opgezette vinnen en opgeheven kop. Hierbij maken ze grommende geluiden. Vrouvvtjes worden ook onder gegrom het hol binnengeleid. | ||||||||||||||||||||||||
Carnivoor | VOEDSEL: kleine kreeftachtigen, wormpjes e.d. ln het aquarium nemen ze alle dierlijk voer: mossel, Mysis, krill, watervlooien, en dit vanaf de eerste dag. | ||||||||||||||||||||||||
KWEEK: paaitijd: bij ons van mei tot augustus, in de Middellandse Zee van maart tot mei. De eitjes worden tegen de bovenkant van een hol gekleefd, bewaakt en verzorgd door het mannetje, welke ze bewaaiert. De larven komen uit na 5-6 dagen en zwemmen naar de oppervlakte, waar ze enige tijd als plankton leven en verspreid worden. | |||||||||||||||||||||||||
Nieuweling | BIJZONDERHEDEN: de grommende geluiden zijn ook door ons waarneembaar en worden met de kaak- en keeltanden geproduceerd. De soort zou een vrij recente nieuwkomer zijn in Zeeland: ze was voor 1964 niet in Nederland bekend, werd toen eerst aangetroffen in het Veerse Meer, nadien in de Oosterschelde en Grevelingen. Max Poll vermeldt ze echter in 1947 al als voorkomend voor de Belgische kust. |