Foto: Harry Voet
IDENTITEIT: orde: Perciformes; familie: Blenniidae. | |||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1883 door F. Steindachner & G. Kolombatovic als Blennius adriaticus in "Anz. Akad. Wien", 20:213. | |||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: | |||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: | |||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: 5 cm. | |||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: uiterlijk niet waarneembaar. Het gedrag (zie verder) biedt hierover meer uitsluitsel. | |||||||||||||||||||||||||
Zeer geschikt als aquariumvis. Kan in een klein aquarium. |
HOUDBAARHEID: probleemloos, doch met kleine vissoorten samen houden om verdrukking te vermijden. Goed gezelschap is b.v. P. nigriceps. Zeker niet bij grotere slijmvissen plaatsen. Een 2-tal kan zelfs in een klein aquarium worden gehouden. Stenen met holletjes van 8 à 10 mm diameter (b.v. zelf boren) aanbrengen. Per dier plaats voor territoriumvorming voorzien: ± 30 cm diameter (naar schatting). | ||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Middelandse Zee. | |||||||||||||||||||||||||
Rotsen met vele holletjes. | BIOTOOP: oeverrotsen, tot op ± 50 cm diepte. Voorwaarde is de aanwezigheid van door zeedadels (Lithophaga lithophaga) in kalkrots geboorde holletjes of voldoende enge spleten. Ze voeden zich in de smalle getijzone. | ||||||||||||||||||||||||
Territoriumvormend. Niet bij zeer kleine lagere dieren. Substraatgebonden levenswijze. |
GEDRAG: mannetjes vormen een territoriumpje rond een holletje of spleet in de rots en blijven daar meestal in, de kop naar buiten stekend. Wijfjes zwerven meer vrij rond. De agressiviteit valt best mee, indien elke vis voldoende ruimte heeft. Andere vissen worden met rust gelaten. Zeer kleine lagere dieren, b.v. zeepokken, worden lastig gevallen (vangarmpjes afgebeten). Verplaatsen zich steeds langs het substraat: bodem of rotswand, doch nooit in open water. | ||||||||||||||||||||||||
Klein levend voer. | VOEDSEL: in de natuur: allerlei kleine prooidiertjes,
o.a. vangarmpjes van zeepokken. In het aquarium: alle klein dierlijk voer, o.a. Artemia, Daphnia, Cyclops en gehakt groter voer, zoals mosselvlees. |
||||||||||||||||||||||||
Mogelijk. Broedzorg door het mannetje. |
KWEEK: behoort tot de mogelijkheden. Eitjes worden afgezet in de holletjes van de mannetjes, die verder alleen voor de bewaking en verzorging instaan. De larven verspreiden zich planktonisch. Opfokvoer dient erg klein te zijn, wat het voornaamste probleem is. | ||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: de combinatie van L. adriaticus met L. nigriceps geeft weinig strubbelingen als men zorgt voor onderscheiden woongebieden: L. adriaticus verkiest ondiepe heldere plaatsen, L. nigriceps houdt zich liever in halfduistere uithollingen van de rotswand op. Bij het maken van een achterwand of steenopbouw kan men daarmee rekening houden. |