Foto: Harry \/oet
IDENTITEIT: orde: Perciformes; familie: Blenniidae. | |||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: In 1758, door Linnaeus, als Blennius gattrorugine in Syst. Nat. 10e Ed. 256 | |||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Blennius gattorugine bitentacularis | |||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: Gehoornde slijmvis | |||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: 20 - 25 cm, volgens sommige bronnen zelfs tot 30 cm. Bij het duiken heb ik ze nooit langer dan zowat 20 cm gezien. | |||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: De tentakels boven het oog zijn bij de mannetjes sterker ontwikkeld en de eerste twee aarsvinstralen dragen een soort papul. | |||||||||||||||||||||||||
- Groot aquarium - Hoge algengroei |
HOUDBAARHEID: Goed houdbaar. maar gezien de grootte die de vis kan bereiken is op de duur een groot aquarium wel een noodzaak. Dat moet met stenen ingericht zijn waartussen spleten als schuilplaatsen kunnen dienen. Bealging en begroeing met hogere algen, zoals Caulerpa prolifera maken dat de vis er zich goed in thuis zal voelen. | ||||||||||||||||||||||||
|
| ||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: De kusten v/d Middellandse- en de Zwarte Zee. De Atlantische kust vanaf Noordwest-Afrika tot het Kanaal, Ierland en Schotland. Zeldzaam in de Noordzee | |||||||||||||||||||||||||
Bealgde stenen beneden de laag watergrens |
BIOTOOP: Op rotskusten, beneden de laagwatergrens, liefst met losse middelgrote blokken of met gaten in de rotswand. Ze houden zich steeds op in de met wieren begroeide zone, waar ze door hun overigens enigszins variabel kleurpatroon uitstekend gecamoufleerd zijn. In het noordelijk deel van hun verspreidingsgebied komen ze veel voor in de met grote Laminaria-wieren begroeide zone. | ||||||||||||||||||||||||
Solitair levend | GEDRAG: Ik trof ze in de natuur steeds solitair levend aan, waardoor ik meen dat er aan territoriumverdediging of toch minstens het aanhouden van een minimale onderlinge afstand tussen twee individuen wordt gedaan. Uit voorzorg hield ik daarom slechts een vis in een apart aquarium. Grazen op de rots zag ik ze nooit doen. Ze doorkruisen wel doorlopend hun gebied. Bij verontrusting houden ze zich onbeweegliik en vertrouwen op hun camouflagekleuren, terwijl ze de onruststoker in het oog houden. Ze zijn zeer waakzaam en moeilijk met een net te vangen. | ||||||||||||||||||||||||
Dierlijk voedsel | VOEDSEL: Kleine schaaldieren (kreeftachtigen) en weekdieren (slakjes. mosseltjes). In het aquarium alle dierlijk voer. | ||||||||||||||||||||||||
Praktische moeilijkheden | KWEEK: Deze is, gezien de grootte van de volwassen dieren en de daaraan evenredige grootte van de territoria, waarschiinlijk niet zo gemakkelijk te verwezenlijken. Er zijn mij geen kweekberichten bekend. De eieren worden vroeg in de lente (maart) in rotsspleten afgezet en daar bewaakt door het mannetje, welke ze ook bewaaiert. Ze kippen na een maand. De larven verspreiden zich planktonisch en vestigen zich omtrent juli-augustus ergens op de bodem. | ||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: Opgelet: grote slijmvissen kunnen gevoelig bijten! Zeldzaam worden ze ook wel eens gevangen aan de Belgische en Nederlandse kust. |