Foto: Arend van den Nieuwenhuizen
IDENTITEIT: orde: Perciformes; familie: Scatophagidae. | |||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1766 door C. Linnaeus als Chaetodon argus in "Systema Naturae", 12de ed.: 464. | |||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Scatophagus rubrifrons. | |||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: argusvis; duizendoog; gespikkelde argusvis; gevlekte argusvis. | |||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE:25 cm; in Ôt aquarium kleiner blijvend. | |||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: | |||||||||||||||||||||||||
Brak water of zeewater. Groot aquarium. Gemakkelijk. |
HOUDBAARHEID: gemakkelijk houdbaar in zeewater of brak water (1 theelepel zout per 10 l); zuiver zoet water liefst slechts tijdelijk. Groot aquarium, ingericht als mangrove-biotoop, d.w.z. met een wirwar aan wortels (kienhout). beplanting wegens het brakke water problematisch. Algengroei is gewenst als aanvullend voedsel. Sterke filtering wegens de grote hoeveelheid uitwerpselen. | ||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: tropische kusten van de Indische en Stille Oceaan, vnl. Zuid-Azië en Noord- Australië. | |||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP:kustvissen, die voorkomen in mangrovebossen van riviermondingen en lagunes, in zoet-, brak- en zeewater. Ook graag in havens, azend op afval. | |||||||||||||||||||||||||
Vreedzaam. | GEDRAG: geen uitgesproken scholenvis. Vreedzaam tegenover zelfs kleine vissen. Soortgenoten kibbelen soms wat met elkaar, maar zonder elkaar schade te berokkenen. Stelt schuilplaatsen op prijs. Beweegt zich vooral in de onderste helft van het aquarium. Neemt graag voedsel van de bodem. | ||||||||||||||||||||||||
Alleseter. | VOEDSEL: alleseters: levend voer, droog- en diepvriesvoer, zowel dierlijk als plantaardig (algen, sla, spinazie, havermout), opgelet dus voor de aquariumplanten. Grote eters. | ||||||||||||||||||||||||
Nog niet geslaagd. In zeewater. Broedzorg. Jongen vaak in brak water. |
KWEEK: enkele zeldzame gevallen van eiafzetting in zeewateraquaria bekend: in een rotsspleet zoals bij cichliden; broedzorg door beide ouders. De uitgekomen jongen stierven echter steeds. De jongen doorlopen een bijzonder larvestadium, het zgn. tholichthysstadium, gekenmerkt door een beenbepantsering op kop, nek en stekels aan de achterrand van de kieuwdeksels. De stekels en bepantsering verdwijnen later. Aangenomen wordt dat ze op koraalriffen afleggen, maar dat de jongen riviermondingen en lagunes binnendringen, waar ze in de mangrove opgroeien. | ||||||||||||||||||||||||
Variabele tekening en kleur. | BIJZONDERHEDEN: er komt een vorm voor met een rode kleur op de rug, die vaak als ondersoort, S.a. rubifrons wordt beschouwd. Cfr. De Graaf is dit een handelsnaam en zou deze vorm onder de normaal gekleurde populatie voorkomen. De soort is zeer variabel in kleur en tekening. |