|
IDENTITEIT: orde: Perciformes; familie: Sciaenidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: ln 1758, door C. Linnaeus, als Sciaena umbra in Syst. Naturae 10° ed: 289 |
|
SYNONIEM: Johnius umbra, Corvina nigra |
|
NEDERLANDSE NAAM: Zeeraaf |
|
MAXIMALE GROOTTE: 40 cm |
|
GESLACHTSONDERSCHEID: |
Zeer resistent in het aquarium Holen voorzien |
HOUDBAARHEID: Sterke aquariumvis. Volwassen dieren zijn uiteraard enkel geschikt voor grote aquaria. Jonge exemplaren laten zich goed transporteren en houden in zelfs kleine aquaria. Eigen exemplaar mat aanvankelijk slechts 8 mm, groeide zeer snel in 't begin, later trager. Niet samen te houden met dieren welke van "hapklare" grootte zijn, waarbij opgemerkt dient te worden dat de muil groot mag genoemd worden. Een hol tussen de stenen dient voorzien te worden als schuilplaats vanaf zowat 12 cm lengte, anders is deze vis schichtig. Tot ongeveer dan zwemt het dier evenwel vrij rond. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
8 - 8,3 |
7,8 - 8,4 |
|
Dichtheid |
1,024 - 1,029 |
1,022 - 1,029 |
|
Temperatuur °C |
16 - 25 |
13 - 25 |
|
|
|
VERSPREIDING: Zwarte en Middellandse Zee, vanaf de Golf van Gascogne tot Senegal. Oostelijke Atlantische Oceaan |
|
|
Veel in grotten |
BIOTOOP: Graag in een rotsachtige omgeving: nabij of in spleten. Veel ook in grotten. Ook wel tussen het grote zeegras, Posidonia oceanica, aangetroffen. Diepte 5 - 20 m. De jongen zwemmen vrij rond in ondiep water (op 20-30 cm diepte) nabij rotsachtige oevers. Bij 2 eigen waarnemingen betrof het steeds één solitair zwemmend jong. |
Scholenvis |
GEDRAG: Volwassen dieren hangen in de natuur, meest in kleine schooltjes tezamen, in of voor hun schuilplaats. Ook in het aquarium is het een rustige vis, mits schuilplaatsen voorhanden zijn. Vrij schichtig bij de minste verstoring. Gedrag t.o.v. soortgenoten en andere vissen werd niet waargenomen : ik bezat slechts één exemplaar dat solitair werd gehouden. Komt hevig in actie als er gevoerd wordt. Grote eter. |
Carnivoor |
VOEDSEL: Carnivore vis. Eet kleinere vissen, kreeftachtigen en weekdieren. Bij 8 mm lengte nam mijn vis gretig Artemia-nauplii, later werd met mossel, Mysis, watervlooitjes en droogvoervlokken gevoerd |
|
KWEEK: De natuurlijke voortplantingsperiode valt in het late voorjaar en de zomer. Pelagisch verspreide eieren. Jongen kan men vangen in juli - augustus. |
Produceren geluiden |
BIJZONDERHEDEN: De ombervissen, waartoe S. umbra behoort, staan ook als "trommelvissen" bekend: de goed ontwikkelde zwemblaas kan door spieren in trilling worden gebracht en zo - vnl. in de paaitljd - kloppende en schrapende geluiden veroorzaken. Jongen hebben in verhouding tot hun lichaam zeer grote vinnen, welke ze steeds goed opengespreid houden. Met hun donkere kleur zijn ze van bovenuit nauwelijks zichtbaar tegen een ondergrond van rotsen en algen. Best al snorkelend opsporen. |