|
IDENTITEIT: orde: Cypriniformes; familie: Cyprinidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: in 1868 door A. Günther als Barbus nigrofasciatus in "Catalogue
Fishes Britisch Museum London", 7 : 155. |
|
SYNONIEM: Barbus nigrofasciatus, Puntius nigrofasciatus |
|
NEDERLANDSE NAAM: purperkopbarbeel, purperkop. |
|
MAXIMALE GROOTTE: 7 cm. |
Gemakkelijk te herkennen.
|
GESLACHTSONDERSCHEID: bij volwassen dieren is de man kleuriger dan het vrouwtje. De
4 zwarte dwarsbanden die bij beide geslachten aanwezig zijn, verdwijnen bij de man zodra hij
paaineigingen krijgt doordat zijn gehele lichaam zwart kleurt, op een rode gloed aan het
staartgedeelte en de purperrode kop na. |
|
HOUDBAARHEID: probleemloze, ijzersterke vissen. Scholenvis die van een goed beplant
aquarium met een donkere bodem houdt. Het aquarium een niet te lichte standplaats geven. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
kweek |
Zuurtegraad pH |
6 - 6,5 |
Van weinig belang |
Totale hardheid °DH |
0 |
Temperatuur °C |
25,2 - 27,4 |
24 - 25 |
25 |
Geleidbaarheid µS |
22 - 35 |
|
|
|
|
VERSPREIDING: Azië: Zuidwest-Sri Lanka. |
|
|
|
BIOTOOP: bovenlopen van riviertjes in bebost heuvelland. Het water is zeer helder, niet te
hard stromend. Planten slechts op meer belichte plaatsen: o.a. Aponogeton rigidifolius; Utricularia
aurea; Eriocaulon setaceum en Blyxa. |
|
GEDRAG: goede aquariumvis. Speels en steeds in schoolverband zwemmend. De mannen
kunnen soms, bij de balts b.v., bijterig zijn. Laten andere vissen gerust. Toch liefst te houden met
soortgenoten. |
|
VOEDSEL: nemen alle voedsel aan maar mogen zeker niet eenzijdig gevoed worden. Het in
conditie brengen voor de kweek vergt zeker levend voer. |
Probleemloos. Lukt bijna altijd. Eierrovers!
|
KWEEK: Een paaiwillig koppel, waarvan het vrouwtje goed bezet is, in een
kweekbak van 50x25x25 cm onderbrengen. Leidingwater, donkere bodem en een fijnbladerige
randbeplanting voldoen aan hun eisen. Het paaien zal zeker 's anderendaags in alle vroegte
beginnen. Indien het vrouwtje zeer paaiwillig is zal de man niet al te brutaal zijn. Er worden zeer
vele (600 tot 700) eitjes afgezet in de fijne randbeplanting. Na 3 à 4 uren, als het vrouwtje zich in
de planten begint te verstoppen, is de paring afgelopen en zal men de ouders uitscheppen,
want dan begint onvermijdelijk het opeten van de eigen eitjes. De eitjes komen na 24 uren uit.
De dooierzak is tamelijk groot, dus moet er maar eerst na 4 à 5 dagen gevoederd worden. De
jongen kunnen onmiddellijk naupliën van Artemia aan. De jongen groeien zeer snel: na 1 maand
zijn ze al 1 cm groot en beginnen al te kleuren. |
|
BIJZONDERHEDEN: |