Oliotius oligolepis
(Bleeker, 1853)

Oliotius oligolepis
Foto: Arend van den Nieuwenhuizen

IDENTITEIT: orde: Cypriniformes; familie: Cyprinidae.
EERSTBESCHRIJVING: ln 1853, door P. Bleeker, als Capoeta oligolepis, in Nat. Tijdschr. Ned. Indië, (4):296.
SYNONIEM: Barbus oligolepis, Capoeta oligolepis, Systomus oligolepis, Puntius oligolepis.
NEDERLANDSE NAAM: Blauwe barbeel, ook wel eens Sumatra-barbeel genoemd
MAXIMALE GROOTTE: Worden tot zo'n vijf centimeter groot
GESLACHTSONDERSCHEID: Met de diepere kleuren onderscheidt het mannetje zich van het lichtere, ietwat doffer gekleurde en toch wel iets kleinere vrouwtje. Duidelijk kenmerkend is de rug- en de aarsvin, die bij de mannetjes zwart omzoomd zijn.
HOUDBAARHEID: Ideaal, gemakkelijk houdbaar en decoratief scholenvisje. Het aquarium niet te fel verlichten en redelijk beplanten. Stelt een donkere, zachte bodem op prijs.
DIERENRIJK
Z h XVI 19
       
Milieu Aquarium Kweek
Zuurtegraad pH 6,5
Totale hardheid °DH
Temperatuur °C 20 - 24 24 - 25
Geleidbaarheid µS
VERSPREIDING: Azië : Sumatra.
Kaart voorkomen
BIOTOOP: Veelal aangetroffen tussen de, in matig stromende watertjes, aanwezige vegetatie.
GEDRAG: Vredelievend barbeeltje, dat zich in los schoolverband vaak verschuilt tussen de planten en praktisch constant de bodem afzoekt naar voedsel. Rustig visje, dat met het nieuwsgierig rondneuzen de bodem met de daarop liggende resten toch niet te veel laat opwoelen.
VOEDSEL: Een echte alleseter, die een gevarieerd voedselaanbod zeker op prijs stelt.
KWEEK: Van het, in het kweekaquarium ondergebracht koppeltje, neemt het mannetje het initiatief door verschillende keren rondom het vrouwtje heen te zwemmen en haar door gans het aquarium te achtenvolgen. De eitjes worden in de bovenste waterlagen op en tussen fijnbladerig plantmateriaal afgezet. Daar ouderdieren zich wel eens vergrijpen aan de eitjes, worden ze na het paaien, wanneer ze terug wat rustiger geworden zijn, uit het kweekaquarium gevist. Afhankelijk van de temperatuur, komen de larven na 18 tot 36 uren uit. De jonge visjes zijn moeilijk te ontdekken en worden eerst met slootinfusie en daarna met Artemia-naupliën en kleine watervlooitjes opgefokt. Succesrijk zijn nesten van ongeveer dertig tot zeventig jongen en dit terwijl toch zo'n 250 tot 300 jongen per nest in de mogelijkheid moet liggen.
BIJZONDERHEDEN:
Bewerkt door:
Hugo Vits, maart 1997
Laatst bijgewerkt op: 15-05-2014
   naar Aquariumwereld Delen - Mailen - Bewaren
AANGEBODEN DOOR
AQUARIUMWERELD
UW MAANDBLAD VOOR AQUARIUM- EN TERRARIUMKUNDE