Foto: Arend van den Nieuwenhuizen
IDENTITEIT: orde: Cypriniformes; familie: Cyprinidae. | |||||||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1855 door P. Bleeker als Capoeta tetrazona in "Natuurkundig Tijdschrift Nederlands Indië", 9 : 257-280. | |||||||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Barbus tetrazona, Puntius sumatranus, Puntius tetrazona | |||||||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: Sumatraantje; Vierstreepbarbeel. | |||||||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: 7 cm. | |||||||||||||||||||||||||||||
Soms moeilijk. | GESLACHTSONDERSCHEID: niet gemakkelijk te onderscheiden bij jonge dieren. Volwassen is het vrouwtje hoger van bouw, meer bezet in de buik en iets bleker van kleur. | ||||||||||||||||||||||||||||
HOUDBAARHEID: in hun jeugd uitgesproken scholenvissen, daarna in mindere mate. Houden van ruime aquaria met randbeplanting en grote zwemruimte. Moeten een goed beplante (met laag blijvende planten) of een donkere bodem hebben. In een al te zuiver aquarium met een lichte bodem, voelen ze zich niet op hun gemak. Houden van een straaltje zonlicht. Behoorlijk sterk. | |||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Sumatra-Borneo. | |||||||||||||||||||||||||||||
Alle watertypes op het eiland, van laag tot hoog. | BIOTOOP: stilstaande of matig stromende laaglandwaters, moerassen en sloten met overhangende vegetatie of dicht begroeid met waterplanten. Altijd dikke humusbodem. Soms geel, troebel en modderig water. | ||||||||||||||||||||||||||||
Kunnen onmogelijk met scalares gehouden worden. | GEDRAG: speels! Zwemmen en dartelen de hele dag. Ze laten de andere vissen nooit met rust. Vooral de vissen met verlengde vinstralen moeten het ontgelden. Ideaal om te houden met andere drukke en speelse vissen. In zeer zuivere aquaria gaan ze dikwijls "kopstaan" ten teken van ongemak. Er zijn zelfs gevallen bekend dat ze zich "zomaar" tijdens het "kopstaan" naar de bodem lieten zinken en daar dood bleven liggen. Dit euvel is te verhelpen door hen schuilplaatsen te geven, een donkere bodem en vooral nu en dan zeer klein voedsel, zelfs infuus. | ||||||||||||||||||||||||||||
Infusie!! | VOEDSEL: nemen alle voedsel aan, maar mogen zeker niet eenzijdig gevoerd worden. Moeten nu en dan zeer klein voedsel hebben. Nemen hun voedsel graag van de bodem op. | ||||||||||||||||||||||||||||
Niet altijd gemakkelijk. Eierrovers. |
KWEEK: ouderdieren tenminste 7 maanden oud en goed doorvoed. Ze moeten afzetten de eerste of ten laatste de 2de dag na het inzetten in de kweekbak. Anders terug uitscheppen en na een tiental dagen opnieuw proberen. Kweekbak: zonnige stand, 45x20x20 cm, bodem donker, liefst turfmolm. Vers leidingwater, fijnbladige planten of drijfplanten met lange wortels (Pistia). Koppel inzetten in de namiddag; 's anderendaags, in alle vroegte, zal de balts beginnen. Deze is kort, maar fel. De afzetting: de dieren drukken zich tegen elkaar aan tussen het groen, de eitjes komen 25-30 tegelijk en worden onmiddellijk bevrucht. De kleine, gelige, eitjes hebben weinig kleefkracht en vallen op de bodem. Tussen de paringen in begint de eierroof al. Na de afzetting, d.i. 3 tot 4 uren later, ouders uitscheppen. Zeer grote nesten, 600 tot 700 stuks, zijn geen zeldzaamheid. Incubatieperiode: 24 uren. Ze hebben een grote dooierzak; na 5 à 6 dagen beginnen te voederen met naupliën van Artemia. De jongen moeten in het voer zwemmen. Groeien zeer snel. |
||||||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: |