|
IDENTITEIT: orde: Cypriniformes; familie: Cobitidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: In 1959, door W. Klausewitz, als Botia sidthimunki, in "Senckenb. Biologica" 40 (1/2): 51 |
|
SYNONIEM: Botia sidthimunki |
|
NEDERLANDSE NAAM: Dwergbotia |
|
MAXIMALE GROOTTE: 3,5 cm |
|
GESLACHTSONDERSCHEID: Niet gekend |
Ook voor kleinere aquaria Oppassen: oogdoorn |
HOUDBAARHEID: Zowel gezelschaps- als speciaalaquaria. Schuilplaatsen en dichte beplanting. Ook geschikt voor kleinere ook voor kleinere aquaria. aquaria. Oppassen, blijft met de oogdoorns in een vangnetje hangen, wat ernstige kwetsuren voor het dier kan opleveren. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
8 |
6 - 8 |
7,5 |
Totale hardheid °DH |
4 |
4 - 8 |
4 |
Temperatuur °C |
25 - 28 |
+/-25 |
+/-28 |
Geleidbaarheid µS |
|
|
|
|
|
VERSPREIDING: Thailand |
|
|
|
BIOTOOP: Beken met een leembodem, waarvan het water in sommige tijden van het jaar ondoorzichtbaar is door meegevoerde leem. |
Speels |
GEDRAG: Kleine, vreedzame soort, in kleinere of grotere aantallen te houden. Onderling zeer verdraagzaam en speels |
|
VOEDSEL: Zoeken graag naar voedsel in de bodem. Tubifex, muggelarven, droogvoer, groenvoer. |
|
KWEEK: Nog niet gelukt in aquaria. Wel is er reeds een spontane ei-afzetting genoteerd in Duitsland |
|
BIJZONDERHEDEN: Opvallend kleine soort. We kunnen spreken van een dwergvorm, vermoedelijk ontstaan door ecologisch ongunstige omstandigheden in het natuurlijk milieu |