Chalinochromis brichardi
Poll, 1974

Chalinochromis brichardi
Foto: Aimé Bijnens

IDENTITEIT: orde: Perciformes; familie: Cichlidae.
EERSTBESCHRIJVING: door M. Poll, in 1974, als Chalinochromis brichardi, in Rev. Zool. Afr. 88(01):99
SYNONIEM:
NEDERLANDSE NAAM: Maskercichlide
MAXIMALE GROOTTE: De dieren bereiken een totale lengte van 15cm.
GESLACHTSONDERSCHEID: Uitwendig zijn er geen geslachtsverschillen waar te nemen. Oudere mannetjes vertonen een lichte voorhoofdsbult.
HOUDBAARHEID: Bijzonder goed houdbare soort. Een aquarium waarin met stenen een rotsbiotoop is opgebouwd geniet hun voorkeur. Een redelijk goede beplanting is aan te bevelen.
DIERENRIJK
Z h XXXIV 68
       
Milieu Aquarium Kweek
Zuurtegraad pH 8
Totale hardheid °DH 10
Temperatuur °C 24 - 27
Geleidbaarheid µS 200
VERSPREIDING: Langs de kusten van het Tanganjika-meer : Tanzania, Zambia en Zaire.
Kaart voorkomen
BIOTOOP: Leven langs de min of meer steile rotskusten, op een diepte van twee tot vijf meter. Veelal op plaatsen waar massa's grote stenen en keien opgestapeld liggen, waartussen een groot aantal spleten, die ze als onderkomen benutten. De type-dieren waren afkomstig van de noordkust van Burundi, doch zijn langs bijna de gehele oostkust (Tanzania), tot in het zuiden (Zambia), alsook langs de noordwest-kust (Zaïre) teruggevonden.
GEDRAG: Vergelijkbaar met Julidochromis-soorten: zijn tegenover soortgenoten vrij agressief. Eens dat er zich een paartje heeft gevormd verdwijnt de agressie, om plaats te maken voor een hechte partnerbinding. Tegenover andere soorten vreedzaam, behalve tijdens de broedzorg.
VOEDSEL: Voedt zich in de natuur voomamelijk met kleine slakken en hardschalige insecten, die ze met de dikke lippen uit de algbegroeiing halen. ln het aquarium zijn het geen moeilijke kostgangers. Leven op diepgevroren voer, droogvoer, alsook wat plantaardige kost.
KWEEK: Holenbroeder die in de natuur de duistere spleten tussen de stenen als legplaats kiest. Na het afzetten en het bevruchten van de eitjes, verdedigt het mannetje de afzetplaats. Wanneer de jongen na enkele weken, een lengte van zo'n 15 mm bereikt hebben, verlaten ze met hun moeder de broedplaats. Dan worden ze - nog een hele tijd - door beide ouderdieren begeleid tot ze een lengte van ongeveer drie centimeter hebben bereikt. Het totale legsel kan 200 tot 300 eieren bevatten. Jonge dieren vertonen twee lengtebanden en een gelijkaardige band aan de basis van de rugvin. Bij het uitgroeien verdwijnt deze tekening.
BIJZONDERHEDEN: Enkele variëteiten (of soorten ?) zijn sinds jaren bekend, maar tot op heden is het niet duidelijk welke status ze hebben.
De eerste is in de handel bekend als Chalinochromis spec. "Bifrenatus". Ze hebben op de flanken twee lengtebanden. Langs de Tanzaniaanse oostkust zijn een vijftal verschillende varianten onder deze naam bekend.
Een tweede aanverwant is bekend onder de naam Chalinochromis spec. "Ndobhoi". Bij deze zijn de lengtestrepen op de flanken in donkere vlekken opgesplitst.
Een derde variant werd (zeer summier) beschreven door Pierre Brichard in zijn boek "Cichlids and all the other fishes of Lake Tanganyika" als Chalinochromis popelini (blz. 287). Deze heeft drie lengtestrepen op de flanken en een liervormige staartvin.
Bewerkt door:
Walter Deproost, oktober 1996
Laatst bijgewerkt op: 02-06-2015
   naar Aquariumwereld Delen - Mailen - Bewaren
AANGEBODEN DOOR
AQUARIUMWERELD
UW MAANDBLAD VOOR AQUARIUM- EN TERRARIUMKUNDE