Foto: L. Coppens
IDENTITEIT: orde: Cypnniformes; familie: Characidiidae. | |||||||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: In 1866, door Jr Reinhardt, als Characidium fasciatum in Overs. Danski Vid. Selsk. Forhi 1866:56. | |||||||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: | |||||||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: Gebande bodemzalm | |||||||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: Worden tot 10 cm groot | |||||||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: De mannetjes zijn slanker en vertonen een fijne, bruine stippentekening aan de basis van de rugvin. | |||||||||||||||||||||||||||||
- Rustig aquarium - Schuilplaatsen |
HOUDBAARHEID: Komen het best tot volle ontplooiing in een eerder rustig gezelschaps- of biotoopaquarium. waarin de bodembewoners niet overwegend in aantal zijn. Tere plantjes niet aanwenden, omdat ze daaraan wel eens durven knabbelen. Steengroepen zo opbouwen dat er schuilplaatsen ontstaan. Deze wisselen met zandstroken. | ||||||||||||||||||||||||||||
|
| ||||||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Van de Amazone en de Orinoco tot de Rio de la Plata | |||||||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: Vrijwel alle kleine lichtstromende wateren in het uitgestrekte verspreidingsgebied. | |||||||||||||||||||||||||||||
Houden zich dicht bij de bodem op |
GEDRAG: Hun gedrag doet denken aan zowel een modderkruiper als een meerval, hoewel ze geen van beide zijn. Ze leven voomamelijk dicht bij de bodem waarin ze eventueel schuilen als hen geen andere schuilplaatsen geboden worden. Merkwaardige, schoksgewijze zwemwijze; rusten hierbij regelmatig op hun brede buikvinnen. Geschikt voor elk type aquarium. | ||||||||||||||||||||||||||||
- Alle levend voer - Ook groenvoer |
VOEDSEL: Eten alle soorten levend voer, met een voorkeur voor wormachtigen. bv. Tubifex. Bijvoeren met groenkost, zoals sla en spinazie. | ||||||||||||||||||||||||||||
KWEEK: Niet zo moeilijk. Dicht beplant aquarium van behoorlijke afmetingen (bv. 60x30x30 cm). Geen oud water. Temperatuur enkele graden opdrijven. Jachtige hofmakerij. Kleine eitjes worden ordeloos tussen de planten afgezet. Ze zijn weinig kleefkrachtig, zodat de meeste op de bodem vallen. Geen uitgesproken eierrovers; toch is het raadzaam de ouders te verwijderen. Jongen ontluiken na anderhalve tot 2 dagen en zwemmen vrij na 3-4 dagen. Moeilijk te herkennen op de bodem. lnfusie en weldra Artemia-naupliën. Naarmate ze opgroeien het voedsel aanpassen. | |||||||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: Gezien hun groot verspreidingsgebied treden meerdere verschillen op in kleur en tekening. |