Foto: Guido Lurquin
IDENTITEIT: orde: Cypriniformes; familie: Cyprinidae. | |||||||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1844, door A. Valenciennes, als Leuciscus idella in Cuv. & Val. Hist. Nat. Poiss. 17:362. | |||||||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: | |||||||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: graskarper, amurkarper | |||||||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: in de grote Aziatische rivieren 120 cm en 30 kg zwaar; in grotere vijvers 80 tot 90 cm. | |||||||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: geen | |||||||||||||||||||||||||||||
HOUDBAARHEID: vis die in zijn natuurlijk milieu reeds af te rekenen krijgt met uiterste waarden. | |||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Azië: China, Amur en Yang Tse Kiang. | |||||||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: lange rivieren als de Amur en de Yang Tse Kiang in Azië. Het water moet tijdens de voortplantingsperiode voldoende warm zijn en steeds veel planten bevatten. | |||||||||||||||||||||||||||||
GEDRAG: rustige vis die graag aan de oppervlakte komt "zonnen". Door het opruimen van de gewortelde waterplanten, vermindert hij de zuurstoftoevoer en de verstekmogelijkheden voor de andere vissen. Hierdoor geeft hij ook de karpers de mogelijkheid om het bodemslijk op te woelen. Lager dan 14°C is de vis praktisch inactief. In de natuur leven ze 12 tot 15 jaar. In vijvers slechts 7 tot 8 jaar. | |||||||||||||||||||||||||||||
Algeneter, maar ook planteneter. Vervuiler |
VOEDSEL: tot een lengte van 3 cm plantaardig en dierlijk plankton en kleine ongewervelden. Tot 15 cm worden algen, met een voorkeur voor draadalgen gegeten. Boven de 15 cm gaat de voorkeur naar gewortelde waterplanten. Bij gebrek aan gepast groenvoer neemt hij ook korrels. Meer dan de helft van het voedsel wordt onverteerd uitgescheiden. | ||||||||||||||||||||||||||||
Vrijleggers | KWEEK: bij +18°C en minimaal 8 uur daglicht zwemmen ze in schoolverband de bronrivieren op omdat ze als vrijleggers watersnelheden van ongeveer 5,5 km/h nodig hebben om hun eieren vlottend te houden. Na 24 à 40 uur kippen de eieren. Het jongbroed teert nog - afhankelijk van de watertemperatuur - één tot drie dagen op de inhoud van de dooierzak. Eén vrouwtje kan per seizoen tot 1 000 000 eitjes afzetten. | ||||||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: wordt in enkele landen - groter dan 15 cm - uitgevangen en in hengelvijvers overgezet. In bepaalde landen - o.a. Nederland - is het bezit en het uitzetten van deze dieren aan strenge regels gebonden. Door manipulatie tijdens de kunstmatige bevruchting verkrijgt men triploïde dieren. Deze bezitten drie stel chromosomen en zijn daardoor "de facto" onvruchtbaar en voor hen is de wetgeving uiteraard minder streng |