Foto: Arend van den Nieuwenhuizen
IDENTITEIT: orde: Atheriniformes; familie: Cyprinodontidae. | |||||||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: In 1942, door G.S. Myers. als Cynolebias whitei. in Stanf. lcht. Bui. 2 (4) : 106. | |||||||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Pterolebias elegans | |||||||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: | |||||||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: Man 8 cm, vrouw 5,5 cm | |||||||||||||||||||||||||||||
Zeer gemakkelijk te zien | GESLACHTSONDERSCHEID: De man is groter, kleuriger en bezit, naast een grotere staartvin, een waaiervormig verlengde rug- en anaalvin. Het vrouwtje heeft een donkere vlek op de flanken en zij is niet zo mooi gekleurd. | ||||||||||||||||||||||||||||
Seisoenvis | HOUDBAARHEID: Tot zestien maanden, bij ruim en afwisselend voedselaanbod. Het is een echte seizoenvis. | ||||||||||||||||||||||||||||
|
| ||||||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Zuid-Amerika: Brazilië, ongeving Rio de Janeiro en Cabo Frio. | |||||||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: Ondiepe oerwoudpoelen met een losse bodemlaag. | |||||||||||||||||||||||||||||
Meerdere vrouwtjes per man | GEDRAG: Bij voldoende voeding en schuilmogelijkheden vechten de mannetjes zelden. Kunnen met even forse soorten samengehouden worden. | ||||||||||||||||||||||||||||
Muggenlarven | VOEDSEL: Alle soorten levend voer. Ook gemalen runderhart en zelfs droogvoer worden aanvaard. Bij de voorbereiding van een kweekje worden bij voorkeur zwarte muggelarven verstrekt. | ||||||||||||||||||||||||||||
- Geslachten 14 dagen scheiden - Matige verlichting - Bodemlegger - Eitjes kippen binnen het uur |
KWEEK: In een 10-liter-bakje, voorzien van drijfplanten en een ± 8 cm dikke laag uitgekookte turfvezels of turfmolm, plaatst men een mannetje en twee wijfjes. De eitjes worden in de bodem afgezet. Na tien dagen: de eitjes en de turf (handvochtig) voor 70 a 90 dagen in een gesloten bokaal, plastiek doosje of plastiek zakje opbergen. Bewaring in het donker bij een temperatuur rond de 22°C is noodzakelijk. De eiontwikkeling verloopt niet continu, de eitjes maken meerdere ei-diapauzes door. De eitjes worden met water van 18 tot 19°C opgegoten. lndien nodig (te klein aantal jongen) wordt het substraat een tweede maal opgeborgen en na enkele weken weer opgegoten. Te vroeg opgieten levert dode jongen of jongen met een blijvende zwemblaasstoring op. De jongen nemen meteen pas ontloken Artemia salina aan. Na veertien dagen zijn reeds de geslachten te onderscheiden. Twee maanden oud zijn ze geslachtsrijp en op drie maanden bereiken ze hun maximale grootte. | ||||||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: Best laat men tijdens de nacht de temperatuur met vijf graden dalen. Bemerk dat het aantal vinstralen bij man en vrouw verschilt. |