|
IDENTITEIT: orde: Atheriniformes; familie: Exocoetidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: In 1823, door H. KuhI en J. VanHasseIt, als Dermogenys pusillus in Alg. Konst- en Letterbode II: deel 35. |
|
SYNONIEM: Dermogenys pusillus |
|
NEDERLANDSE NAAM: Halfsnavelbekje |
|
MAXIMALE GROOTTE: Vrouwtjes tot 7 cm, mannetjes tot 6 cm |
|
GESLACHTSONDERSCHEID: Vrouwtjes zijn groter. De eerste aarsvinstralen van het mannetje zijn vergroeid tot een gonopodium. Bovendien heeft hij een rode vlek in de rugvin, welke het vrouwtje niet bezit. Haar buikpartij is echter zwaarder. |
|
HOUDBAARHEID: Wie het halfsnavelbekje wil houden moet eerst een batterij fruitvliegenkweekjes opzetten, anders zal hij weinig plezier beleven aan deze exoten. Aquarium met een ruime, vrije wateroppervlakte en een gedeeltelijke maar dichte beplanting om het zich verschuilen van de eventuele nakomelingen mogelijk te maken. Lage waterstand. Bij goede verzorging vertonen ze een behoorlijke weerstand tegen ziekten. Geringe zouttoevoeging aan het water is voor importdieren aan te raden. Temperatuur niet constant houden, maar af en toe gevoelig laten dalen. |
|
|
Milieu (*) |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
9,05 |
|
|
Totale hardheid °DH |
2 |
|
|
Temperatuur °C |
29 |
18 - 26 |
22 - 26 |
Geleidbaarheid µS |
76 |
|
|
(*) Waarden genoteerd in het Royal Lake in Rangoon (Birma) op 8 juli 1986. - Het meer vertoonde een enorme algenbloei.
|
|
VERSPREIDING: Zuidoost-Azië |
|
|
|
BIOTOOP: Allerlei watertjes, zowel zuiver zoet als brakkig kustwater, in praktisch geheel Zuidoost-Azië. Leven er voornamelijk van insekten en spelen zodoende een nuttige rol bij het verdelgen van muskieten en schadelijke, want ziektedragende, insekten. |
|
GEDRAG: Mannetjes rivaliseren onderling veel, zonder elkaar echter te verwonden. Vredelievend tegenover andere soorten. Aanvankelijk nogal schrikachtig; niet inbrengen in een pas ingericht, nog kaal aquarium. |
Fruitvliegen |
VOEDSEL: Naast de reeds genoemde fruitvliegen bestaat de voeding uit muggenlarven, kamervliegen, watervlooien, mieren en hun poppen, waterinsekten, e.a. Ook enig groenvoer. Nemen geen voedsel van de bodem. |
Ei-levendbarend |
KWEEK: Ei-levendbarend. Het vrouwtje spaart het sperma op en kan meerdere worpen krijgen door slechts één bevruchting. lncubatieperiode is, afhankelijk van de temperatuur, tussen de 25 en 35 dagen. Gering aantal jongen. Deze zijn meteen reeds 1 cm Iang. Het succes van de kweek is in hoge mate afhankelijk van de voeding van de ouders: bij te weinig en niet passende voeding, eet het vrouwtje dadelijk haar eigen kroost op. Jongen groeien vlug, eerst met Artemia, gezeefde watervlooien, fijn droogvoer, e.a., later met insekten. |
|
BIJZONDERHEDEN: In het gezelschap vonden wij o.a. Clarias batrachus, Parambassis ranga, Aplocheilus panchax en Leiodon cutcutia, naast garnalen en diverse slakkensoorten. |