|
IDENTITEIT: orde: Atheriniformes; familie: Cyprinodontidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: ln 1915, door Boulenger, als Haplochilus annulatus in Ann. Mag. Nat. Hist. 15:203 |
|
SYNONIEM: Pseudepiplatys annulatus Clausen, 1967 |
|
NEDERLANDSE NAAM: Ringsnoekje |
|
MAXIMALE GROOTTE: Man 40 mm, vrouw 30 mm |
Duidelijk |
GESLACHTSONDERSCHEID: De man is beduidend groter en bezit gekleurde vinnen. Bij de vrouw zijn de vinnen, behalve de staartvin, transparant. ln haar staart komt echter de rode kleur niet voor. |
Geen beginnersvis |
HOUDBAARHEID: Bij goede verzorging bereiken ze de leeftijd van drie jaar. Het aquarium moet voorzien zijn van fijnbladerige planten voor de eiafzetting, drijfgroen om het licht te dempen en als schuilplaats alsmede een bodem uit turfvezel. Alle veertien dagen moet één derde van het water ververst worden. Geen beginnersvis. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
6,5 |
6,5 |
5 - 5,5 |
Totale hardheid °DH |
3 |
5 |
1 - 3 |
Temperatuur °C |
24 |
+/- 24 |
25 - 26 |
Geleidbaarheid µS |
|
|
|
|
|
VERSPREIDING: West-Afrika: Guinea, Sierra Leone, Liberia. |
|
|
|
BIOTOOP: Ondiepe watertjes, verspreid over een ± 600 km lange kustzone, van Guinea over Sierra Leone tot aan Monrovia in Liberia. |
Vreedzaam |
GEDRAG: Na een korte periode wordt onder de mannetjes een strenge hiërarchie gevestigd. Deze is gestoeld op imponeren i.p.v. op gevechten. Ze kunnen met andere even grote, vreedzame visjes samen gehouden worden, al is het niet aan te raden. Het zijn uitgesproken oppervlaktevissen, welke graag tussen het drijfgroen op de loer liggen naar kleine gevleugelde insekten. |
Afwisseling Zeer klein bekje |
VOEDSEL: Afwisselend klein levend voedsel, zoals : infusoiën, Cyclops, Artemia, kleine watervlooien, kleine - liefst vleugelloze - fruitvliegjes, bladluizen (groene) en grindalwormpjes. |
Zetten af in planten |
KWEEK: Ze leggen eitjes in fijnbladerige planten of in een "mop" uit nylongaren die we hun ter beschikking stellen. De ouders kunnen gerust in de bak blijven daar ze geen eieren roven. De eitjes kippen, afhankelijk van de temperatuur, na acht tot tien dagen. De gulzige jongen worden met infusoriën en stofvoer gevoed. De jongen groeien zeer traag op. Na tien weken (1 cm) worden de dwarsbanden zichtbaar, na drie tot vier maanden (1 ,5 cm) zijn de geslachten kenbaar, na zes tot zeven maanden zijn ze volwassen. |
|
BIJZONDERHEDEN: Indien men na het kippen van de eitjes tien tot twintig korrels rijst in de bak werpt, kweekt men voldoende infusoriën voor de eerste dagen. |