|
IDENTITEIT: orde: Atheriniformes; familie: Poecilidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: in 1854, door Poey, als Girardinus metallicus, in Mem. Hist. Natural de la lsla de Cuba Havana 1:374-392. |
|
SYNONIEM: Girardinus garmani; Girardínus pygmaeus |
|
NEDERLANDSE NAAM: metaalkarpertje. |
|
MAXIMALE GROOTTE: mannetjes tot 4 cm, vrouwtjes tot 8 cm. |
|
GESLACHTSONDERSCHEID: de mannelijke dieren blijven kleiner en hebben een uitgesproken gonopodium met grote verankeringshaken, dat soms tot aan de staartaanzet kan reiken. De vrouwtjes zijn groter en voller over het ganse lichaam. De mannetjes hebben meer kleur, zonder dat men echt kan spreken van opvallende kleuren. Op de flanken tekenen zich enkele donkere banden af, die bij de mannetjes intensiever zijn. |
|
HOUDBAARHEID: deze eilevendbarende siervisjes vallen op door hun lang gestrekte vorm en zijn vrij eenvoudig te verzorgen. De lichaamskleur is grijsbruin met een heldere buikzijde, maar hun schubben reflecteren hun metaalachtige kleur naargelang het licht in het aquarium valt. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
|
7 |
|
Totale hardheid °DH |
|
> 10 |
|
Temperatuur °C |
|
26 - 28 |
|
Geleidbaarheid µS |
|
|
|
|
|
VERSPREIDING: Cuba |
|
|
|
BIOTOOP: in poelen en stroompjes in helder, barnsteenkleurig water, met weinig vegetatie, op een stenige bodem. Ze leven o.a. samen met Gambusia puncticulata en Limia vittata. |
|
GEDRAG: ze gedragen zich vreedzaam tegenover de medebewoners, en zijn zeer geliefd om hun vitaliteit en beweeglijkheid. |
|
VOEDSEL: algen en andere plantaardige kost wordt graag genomen, evenwel mag het levend voer niet ontbreken. |
|
KWEEK: Girardinus metallicus is een gemakkelijk na te kweken en dankbare aquariumvis. Het kan in gewoon leidingwater, waar zouttoevoeging niet echt noodzakelijk is. Ze zijn wel warmte behoevend, 26 - 28°C. De drachtigheidscyclus bedraagt ong. 24 dagen en er kunnen tien tot zestig jongen door een vrouwtje worden afgezet. Deze criteria zijn afhankelijk van de omstandigheden van houden en voederen. Na vier maanden zijn de jongen reeds geslachtsrijp. |
|
BIJZONDERHEDEN: de rugvin heeft bij beide geslachten een zwarte cirkelvormige vlek op de vinbasis terwijl bij de mannetjes de rugvin verder door kan kleuren. Er zijn de laatste jaren twee verschillende types opgemerkt. Zo zijn er populaties waarvan de mannetjes meer zwart zijn op kop & borst. Ook het gonopodium is zwart, wat dit laatste nog eens extra benadrukt. |