Foto: Luc Coppens
IDENTITEIT: orde: Cypriniformes; familie: Characidae. | |||||||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1909 door M. L. Durbin als Hemigrammus erythrozonus in "Annales Carnegie Museum", 6:56. | |||||||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Hemigrammus gracilis, Hyphessobrycon gracilis. | |||||||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: gloeilichttetra; vuurneon. | |||||||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: 45 mm. | |||||||||||||||||||||||||||||
Gemakkelijk. | GESLACHTSONDERSCHEID: gemakkelijk aan de vorm te onderscheiden; het vrouwtje is robuuster dan de slanke man. Zij is veel voller van buik, vooral bij kuitaanzet. De kleuren van de man zijn intenser. | ||||||||||||||||||||||||||||
Gemakkelijk. | HOUDBAARHEID: zeer sterk visje, dat in een school moet gehouden worden. Zoals bij alle karperzalmen een donkere bodem en een dichte randbeplanting. Houdt niet van een sterke verlichting. | ||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Brits Guyana: Essequiborivier. | |||||||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: volgens Dr. J. Géry endemisch in het stroomgebied. | |||||||||||||||||||||||||||||
GEDRAG: de school (die niet te klein mag zijn) houdt zich meestal op in open
water. Een flinke zwemmer die bijna de ganse dag in beweging is. Soms verwijderen ze zich uit de groep om even
te gaan verpozen in de randbeplanting. Zeer vredelievend, valt geen andere vis lastig. Ideale aquariumvis. |
|||||||||||||||||||||||||||||
Eet zeer weinig. | VOEDSEL: alle levend voedsel dat klein genoeg is. Neemt ook levend voer dat diepgevroren is aan. Kan door zijn kleine muil geen grote brokken de baas. Ook een goed droogvoer wordt graag genomen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Tamelijk eenvoudig. Groeien snel. |
KWEEK: kweekbakje 45x20x20 cm. Donkere bodem, fijnbladerige planten. Water niet
harder dan 8 °DH, pH 6,5 en temperatuur 27 °C. Het koppel, waarvan het vrouwtje duidelijk kuitaanzet
moet hebben, in de late namiddag inbrengen. 's Anderendaags of ten laatste de dag daarna, zal de man het
vrouwtje beginnen te "drijven". De balts, zoals b.v. bij de Hyphessobrycon-soorten, met veel
vinnengefladder, gebeurt bij deze soort niet. De man "drijft" a.h.w. het vrouwtje, met flinke muilstoten in de
buik, vóór zich uit, naar de planten toe. Tussen het groen vleien de dieren zich tegen elkaar
aan. De eitjes, 10 tot 12 per keer, worden gelost en door de man bevrucht. Dan schieten de vissen met een ruk
uiteen en onmiddellijk begint de eiroof. Na 3 tot 4 uren is de afzetting afgelopen en moet men de ouderdieren
verwijderen. De jongen komen uit na 24 uren, leven nog 2 à 3 dagen op hun dooierzak en moeten dan
gevoederd worden met infuus. Na 3 tot 4 dagen kan men dan beginnen met grote voedsel, Artemia of
naupliën van Cyclops. De jongen groeien snel en zijn na 5 tot 6 maanden reeds geslachtsrijp. |
||||||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: H. erythrozonus werd in het begin van de jaren 70 vrij veel gehouden. Werd vooreerst onttroond door de neontetra, daarna door de kardinaaltetra. Wordt nu nog zelden gehouden. Vroeger werd hij ook (foutief) H. gracilis genoemd. |