|
IDENTITEIT: orde: Atheriniformes; familie: Poeciliidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: In 1855, door Agassiz, als Heterandria formosa, in Am. Journ. Sci. Arts 2(19):136. |
|
SYNONIEM: Gambusia formosa, Girardinus formosus, Hydrargyra formosa. |
|
NEDERLANDSE NAAM: Dwergtandkarpertje en Formosavisje. Ook nog wel eens als één-dag-visje betiteld. |
|
MAXIMALE GROOTTE: Eén van de kleinste vissen met, voor het mannetje, een lengte van 20 mm en voor het vrouwtje 35 mm |
Duidelijk |
GESLACHTSONDERSCHEID: Mannetjes zijn duidelijk te herkennen aan het, in verhouding tot het lichaam, vrij groot gonopodium (copulatie-orgaan). De vrouwtjes zijn beduidend kleiner en hebben een grotere aarsvin, met aan de basis een zwarte vlek. |
Geen bijzondere eisen |
HOUDBAARHEID: Stellen geen bijzondere eisen aan de hoedanigheid van het water, noch aan de inrichting van het aquarium. Gedijen reeds bij kamertemperatuur en kunnen zelfs in de kleinste (10 I) bak worden gehouden, welke zowel een speciaal- als een gezelschapsaquarium mag zijn. Leven graag tussen fijnbladerige beplanting of tussen de wortels van drijvende waterplanten. ln de zomermaanden tijdelijk in een buitenvijver houdbaar. Ze worden door grotere vissen als voedsel beschouwd ! |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
|
7 |
|
Totale hardheid °DH |
|
4 - 15 |
|
Temperatuur °C |
|
16 - 22 |
22 - 25 |
Geleidbaarheid µS |
|
|
|
|
|
VERSPREIDING: Noord-Amerika: Noord-Carolina en Florida. |
|
|
|
BIOTOOP: ln stilstaand en langzaam stromend water: moerassen, beken e.a., met een nogal modderige bodemgesteldheid. |
Levendig |
GEDRAG: Taai en weerbaar. De mannetjes zijn soms ietwat agressief t.o.v. elkaar. Levendig en zeer beweeglijk visje, waarvan de lichaamstekening bij het ouder worden minder duidelijk wordt. |
|
VOEDSEL: Accepteert zowel droog als levend voedsel. Uiteraard is ook hier een zo ruim mogelijke afwisseling in voedselkeuze gewenst. |
Vrij eenvoudig |
KWEEK: Plant zich vrij eenvoudig - dikwijls zonder een bijzondere kweekopzet - voort. Na de bevruchting neemt de embryonale ontwikkeling niet in eileiderholte, maar in een blaas in de eierstok (follikel) plaats. Na de tot dertig dagen durende drachtigheidsperiode werpt het vrouwtje bijna dagelijks, over een tijdsduur van zo'n 10 dagen, één tot drie jongen. Uiteindelijk zien zo'n 25 tot 30 jongen het levenslicht. Als uitzondering, onder de levendbarenden, maken de ouderdieren geen jacht op hun jongen. |
|
BIJZONDERHEDEN: Dit vanaf 1912 geïmporteerd en in de vijftiger en zestiger jaren enorm populaire visje wordt vandaag slechts door enkele liefhebbers nog gehouden. Nochtans is het een zeer aantrekkelijk, niet kieskeurig en vooral voor kleine aquaria bijzonder geschikte soort. |