Hyphessobrycon eques
(Steindachner 1882)

Hyphessobrycon eques
Foto: Arend van den Nieuwenhuizen

IDENTITEIT: orde: Cypriniformes; familie: Characidae.
EERSTBESCHRIJVING: In 1900, door G.A. Boulenger, als Tetragonopterus callistus in Bull. Mus. Univ. Torino 15 (370):2
SYNONIEM: Chirodon eques - Hemigrammus melasopterus - Hyphessobrycon serpae
NEDERLANDSE NAAM: Rode minor
MAXIMALE GROOTTE: 5 cm
GESLACHTSONDERSCHEID: Vrouwtje: dikkere buik. Mannetje: iets kleurrijker, rug-/aarsvin iets - zij het weinig - groter.
HOUDBAARHEID: Gemakkelijk houdbare vis, maar weinig resistent tegen besmetting met vistuberculose, welke bij deze soort vnl. tot uiting komt door een aanvankelijk donkere vlek op de staart, vlak tegen de staartvin, welke later openbreekt tot een wond; Ongeneesbaar en overgaand. op alle exemplaren die een na een afsterven. Niet een "paartje" aanschaffen, maar een schooltje.
DIERENRIJK
Z h XVI 01
       
 
(*) Milieu Aquarium Kweek
Zuurtegraad pH 6,3 - 8,8 6 - 7 6 - 7
Totale hardheid °DH 0 - 20 0 - 6
Temperatuur °C 25,6 - 34,4 22 - 24 23 - 26
Geleidbaarheid µS 15 - 60
     * Metingen in Lago do Castanho (nabij Manaus) - (DATZ: jg28 nr: 11 & 12)
VERSPREIDING: Brazilie en Paraguay: Mato Grosso en het Rio Paraguay- bekken, Rio Guaporé,Amazone, Brits Guyana
Kaart voorkomen
BIOTOOP: Genoemde rivieren behoren tot het type dat gekenmerkt wordt door een blauwgroene kleur: ze voeren zeer zacht water af van oude massieven en bevatten weinig sediment. De waterchemie wisselt met de jaargetijden. Lago de Castanho is een varzea-meer, (periodiek overstromend), behorend tot de Amazone-bedding: 1-12 m diep (naargelang het seizoen), beneden 5-6 m zuurstofloos en vorming van zwavelwaterstof, enorme dagelijkse pH-wisseling door assimilatieprocessen van zweefalgen, geringe helderheid, enkel grote matten drijfplanten aanwezig.
GEDRAG: Vreedzaam tegenover andere vissen. Mannetjes bakkeleien onderling om het bezit van een eigen plekje tussen de planten, zonder elkaar te schaden evenwel. Dit heeft een verspreiding doorheen de hele bak tot gevolg. Echte schoolvorming enkel bij verstoring. Schaduwminnend.
VOEDSEL: Allerlei qua grootte aangepast levend voer. Ook Levend voer, graag fruitvliegjes. Droogvoer en diepvriesvoer worden genomen van het oppervlak en zinkend, niet van de bodem.
KWEEK: Kweekbak 40x30x25 cm volstaat. Regenwater, eventueel aangelengd met leidingwater tot ± 4°DH. Temperatuur ± 25°C. Geen bodemzand, wel turfvezel. Enkele onderaan verzwaarde slierten Myriophyllum. Licht afschermen. 's Anderdaags tot 3 dagen na het inbrengen werd door mijn vissen afgezet, waarbij de meeste eieren in of rond de Myriophyllum te vinden waren, alhoewel de vis als "vrijlegger" te boek staat. Uit na ongeveer 24 uur. Bij het vrij zwemmen van de larven kan men direct Artemia-nauplii voeren. De jongen zijn moeilijk te vinden wegens hun lichtschuwheid (blijven tussen de turfvezels). Groei is goed: 4 cm lang na 5 maanden. Opbrengsten van 2 kweekjes: 95 en ± 30 stuks.
BIJZONDERHEDEN: Al naargelang de auteur worden al of niet verschillende ondersoorten onderscheiden, waarbij vooral de grootte van de schoudervlek varieert.
Bewerkt door:
Harry Voet, mei 1987
Laatst bijgewerkt op: 26-07-2015
   naar Aquariumwereld Delen - Mailen - Bewaren
AANGEBODEN DOOR
AQUARIUMWERELD
UW MAANDBLAD VOOR AQUARIUM- EN TERRARIUMKUNDE