Foto: Aimé Bijnens
IDENTITEIT: orde: Cypriniformes; familie: Characidae. | |||||||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1920 door C. H. Eigenmann als Moenkhausia pittieri in "Indiana Univ. Studies",10 pl. 3. | |||||||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: | |||||||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: briljantzalm; diamantzalm. | |||||||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: 6 cm, vrouwtje iets kleiner. | |||||||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: vrouwtje iets kleiner; zij mist de diep mauve kleur, heeft geen verlengde rugvin en is rond van vorm, vooral bij kuitaanzet. | |||||||||||||||||||||||||||||
Indien geen gezelschap zeer schuwe vis. | HOUDBAARHEID: geen grote problemen; houden van gezelschap; grote aquaria; water moet kristalhelder zijn; anders geen bijzondere eisen aan het water; veel waterverversing; randbeplanting. | ||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Venezuela; omgeving Valenciameer; Rio Tiquirito; Rio Bue. | |||||||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: vissen van het "open water" houden zich toch op bij de oevers; het water is er kristalhelder; geen gegevens over de watersamenstelling. | |||||||||||||||||||||||||||||
GEDRAG: uitgesproken scholenvis; op gezelschap gesteld; tijdens de paring of balts kan de man bijterig zijn; behendige zwemmers; zeer moeilijk te scheppen in het aquarium, draaien zich om in het schepnet. In de school is er steeds én "hoofdman", meestal het grootste en mooiste mannetje; er kan kuitverharding optreden bij de vrouwtjes; na ongeveer 5 jaar takelen ze snel af en verliezen ze hun schitterende schubben. | |||||||||||||||||||||||||||||
VOEDSEL: met alle voer tevreden; liefst zoveel mogelijk levend en afwisselend; verzot op watervlooien; voor een karperzalm is het een grote eter. | |||||||||||||||||||||||||||||
Kweekkoppel minstens één jaar oud. Eirovers!! Meesters in mimicry Opletten voor grote temperatuursverschillen - funest voor jongbroed. |
KWEEK: kweekbak niet kleiner dan 40x25x25 cm; donkere bodem; vers water goed beluchten; fijne randbeplanting (Myriophyllum); koppel samen inbrengen, b.v. in de namiddag; zeer vroeg de volgende dag zal het afzetten beginnen; de man fladdert rond het vrouwtje; zij duiken in het groen; er volgt een trillende beweging; de eitjes worden uitgestoten en onmiddellijk bevrucht; eieren vrij groot en gelig; er worden een 200-tal eitjes afgezet; ouders onmiddellijk uitscheppen; bakje afschermen tegen licht; na twee dagen komen de jongen uit, nu kan men hen zien! Na vijf dagen ziet men geen jongen meer, dan flink voederen met infuus; van de 10de dag af kan men Artemia-naupliën voeren; daarna gaat alles van een leien dakje; in dit stadium zijn het enorme eters en razendsnelle groeiers. | ||||||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: |