|
IDENTITEIT: orde: Atheriniformes; familie: Poeciliidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: in 1898, door Boulenger, als Haplochilus tanganicanus in Proc. Zool. Soc. London 1898 (3) 497. |
|
SYNONIEM: Hoplochilus tanganicanus, Mohanga tanganicanus, Lamprichthys curtinalis |
|
NEDERLANDSE NAAM: |
|
MAXIMALE GROOTTE: mannetjes 133 mm, normaal 90-100 mm. - Vrouwtjes 107 mm, normaal 70-80 mm. |
|
GESLACHTSONDERSCHEID: de mannetjes zijn groter en hebben een langere staartvin en een in een punt eindigende rug- en anaalvin. Deze vinnen zijn bij hen geel gezoomd. |
Stressgevoelig Springers |
HOUDBAARHEID: in een speciaalaquarium leven ze maximaal drie jaar. In een gezelschapsaquarium slechts twee. Ze zijn zeer kwetsbaar en stressgevoelig. Kwetsuren en een plotse grote waterwissel veroorzaken dikwijls meteen dodelijke ontstekingen en een dito schimmelaantasting. Uitvangen van halfwasexemplaren kan tot een tijdelijke, maar ook blijvende, dodelijke torsie leiden. Waterwissels best via de druppelmethode. Het aquarium steeds zeer goed afsluiten. Sterke stroming bevordert de ontwikkeling en felle kleuring. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
7,5 - 9,2 |
7 |
8,5 9 |
Totale hardheid °DH |
22 - 35 |
21 |
21 |
Temperatuur °C |
27 |
23 - 26 |
23 - 26 |
Geleidbaarheid µS |
|
|
|
|
|
VERSPREIDING: Afrika: Tanganyikameer |
|
|
|
BIOTOOP: één tot drie meter diep en tot honderd meter uit de kust van het Tanganyikameer. Bij voorkeur boven grote diep gespleten keien en rotsen. |
Oppervlaktevissen |
GEDRAG: het zijn oppervlaktebewoners en verlangen een zo groot mogelijke vrije zwemruimte. Bij de jacht op insecten springen ze op uit het water. |
Afwisseling |
VOEDSEL: in de natuur kleine kreeftachtigen, insecten, plankton en schubben van vissen. In het aquarium levende of diepgevroren Artemia, Mysis, Daphnia en Cyclops, larven van witte en zwarte muggen en ééndagsvliegen. Ze zijn verzot op Drosophilia of bananenvliegjes. Ook droogvoer wordt aanvaard |
|
KWEEK: de mannetjes vormen een territorium en lokken de voorbijzwemmende vrouwtjes naar de afzetplaats. Boven de gespleten stenen worden een paar maal enkele eieren afgezet waarna het vrouwtje wegvlucht. Haar eierstokken bevatten eieren in alle stadia van rijpheid maar steeds tegelijk slechts enkele 3 mm grote, rijpe exemplaren. In het aquarium moeten meerdere vrouwtjes voorkomen en voor hen moeten schuilplaatsen worden voorzien. Het afzetten gaat heel het jaar door. Er zijn ook bevredigende kweekresultaten verkregen met de "mop". De incubatietijd is moeilijk te bepalen omdat elk nest bestaat uit op onregelmatige tijdstippen afgelegde eieren van meerdere vrouwtjes. De 8 tot 10 mm grote jongen nemen meteen pas ontloken Artemia. Afwisselend gevoed met Cyclops en Daphnia zijn ze, mits een geregelde waterwissel, na zes maanden halfwas en geslachtsrijp. Bij 75 mm kleuren de mannetjes uit. |
|
BIJZONDERHEDEN: het genus Lamprichthys is monotypisch en bevat dus maar één soort. |