|
IDENTITEIT: orde: Cypriniformes; familie: Cyprinidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: In 1758, door C. Linnaeus, als Cyprinus idus in Systema Naturae 10e: 324. |
|
SYNONIEM: Cyprinus orfus - Leuciscus orfus |
|
NEDERLANDSE NAAM: Goudwinde |
|
MAXIMALE GROOTTE: In het aquarium 16 cm. In tuinvijvers 30-35 cm. |
|
GESLACHTSONDERSCHEID: Niet gemakkelijk te herkennen. Het mannetje is doorgaans groter en beter gekleurd, vertoont in de paaitijd (bruiduitslag) voortplantingspuntjes. |
|
HOUDBAARHEID: Net zoals de goudvis, een sterke en weinig eisende vissoort. Vraagt zuurstofrijk koel water, een flinke zwemruimte en een rijkelijke randbeplanting. Scholenvis die met enkelen samen hoeft gehouden te worden. In het aquarium de dekruiten goed aan elkaar laten sluiten. Als oppervlaktebewoner bijzonder goed geplaatst in siervijvers. Buitenvijvers moeten een behoorlijke diepte bezitten om de dieren te laten overwinteren. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
7,5 - 8,3 |
7,5 |
7,5 |
Totale hardheid °DH |
|
|
|
Temperatuur °C |
4 - 25 |
12 - 13 |
18 - 23 |
Geleidbaarheid µS |
|
|
|
|
|
VERSPREIDING: Europa: van de noordelijke Alpen tot Siberië |
|
|
|
BIOTOOP: Deze xantische kleurvariëteit komt zelden in de natuurlijke oppervlakte-wateren van rivieren en meren voor. Vanuit Zuid-Duitsland werden ze sinds 1868 in alle gematigde gebieden uitgezet. In stilstaande en langzaam stromende wateren en in vijvers van tuinen en parken. |
|
GEDRAG: Bewegelijke maar schuwe oppervlaktevis. Een uitstekende zwemmer. Neemt zijn voedsel voornamelijk aan het wateroppervlak. Leeft in goede harmonie met alle andere vissen. Woelt minder dan Carassius auratus (goudvis) en is daardoor interessanter om te houden. |
Alleseter |
VOEDSEL: Allerlei plantaardig, levend en droogvoer |
Buitenvijver |
KWEEK: Alleen in buitenvijvers mogelijk. In de voortplantingsperiode, van april tot juli worden de kleuren intensiever. De eieren worden daar waar de stroombeweging het grootst is, op een geringe diepte afgezet. Stenen en planten worden als afzetsubstraat gebruikt. Tracht na de eiafzetting de ouderdieren van de mogelijke afzetplaatsen te weren. Na twee tot drie jaar zijn de uitgekomen jongen volwassen. |
|
BIJZONDERHEDEN: De eigenlijke winde (Leuciscus idus) komt in gans Europa voor met uitzondering van Frankrijk en Engeland. Het is hierdoor niet te verwonderen dat juist in deze landen Leuciscus idus orfus als siervis bijzonder geliefd is. |