|
IDENTITEIT: orde: Perciformes; familie: Cichlidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: in 1901, door G. A. Boulenger, als Paratilapia aurita, in Ann. Mag. Nat. Hist. (ser.7) 7 (37):2. |
|
SYNONIEM: Pelmatochromis auritus.
|
|
NEDERLANDSE NAAM: |
|
MAXIMALE GROOTTE: 14 à 16 cm |
|
GESLACHTSONDERSCHEID: uiterlijk moeilijk waar te nemen. Als je naar de redelijk verlengde borstvinnen kijkt, zou je kunnen stellen dat ze bij de mannetjes puntiger zijn dan bij het vrouwtje. |
Leidingwater. Graven in het zand. |
HOUDBAARHEID: niet moeilijk. Leidingwater op een temperatuur van 24 °C, heel wat zwemruimte en vooral "speelruimte" om in het zand te delven. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
8 |
8 |
|
Totale hardheid °DH |
10 |
18 |
|
Temperatuur °C |
24 |
24 |
|
Geleidbaarheid µS |
660 |
660 |
|
|
|
VERSPREIDING: Afrika: Tanganyikameer. |
|
|
|
BIOTOOP: ze verblijven op zanderige en modderige bodems in open gebied op dieptes van 5 tot 120 m. |
|
GEDRAG: het zijn rustige en vreedzame vissen. Je kunt ze houden per koppel of in een kleine groep. Liefst niet met al te agressieve soorten houden. |
|
VOEDSEL: ze houden van mosselen, kokkels en garnalen. Te klein voedsel is niet aan hen besteed. |
|
KWEEK: er zijn weinig kweekverslagen. Je mag aannemen dat ermee kweken onder de noemer "moeilijk" valt. Het zouden biparentele muilbroeders zijn waarvan het vrouwtje eerst de eitjes broedt om ze vervolgens door te geven aan het mannetje.De eitjes zouden afgezet worden in een vooraf gegraven kuil (tunnel) in de modderige bodem. Het aantal ligt rond de 500 à 600 stuks.
|
|
BIJZONDERHEDEN: vergeet niet dat het "bulldozers" zijn. Ze veranderen graag het aquariuminterieur.
|