|
IDENTITEIT: orde: Cypriniformes; familie: Lebiasinidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: in 1909 door C. H. Eigenmann als Poecilobrycon harrisoni in
"Annales Carnegie Museum", 6(1):43. |
|
SYNONIEM: Archicheir minutus, Nannostomus cumuni, Nannostomus kumini
|
|
NEDERLANDSE NAAM: groot potloodvisje; potloodvisje. |
|
MAXIMALE GROOTTE: tot 6 cm. |
De schrik- of nachttekening wijst niet op een geslachtsonderscheid.
|
GESLACHTSONDERSCHEID: er is geen duidelijk onderscheid te maken, tenzij dat de
vrouwtjes welke kuitrijp zijn een iets rondere buik hebben. |
|
HOUDBAARHEID: deze vissen stellen absoluut geen problemen. Om ze in optimale conditie
te houden, moeten ze in het gezelschap zitten van rustige vissen. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
kweek |
Zuurtegraad pH |
|
6,5 - 7 |
6,5 - 7 |
Totale hardheid °DH |
|
2 - 10 |
2 - 10 |
Temperatuur °C |
|
22 - 26 |
24 - 26 |
Geleidbaarheid µS |
|
|
|
|
|
VERSPREIDING: West-Guyana; nabij Christianburg. |
|
|
|
BIOTOOP: bewonen donkergekleurde, zachtstromende of stilstaande waters. |
|
GEDRAG: zeer vredelievende scholenvis, welke door zijn statisch gedrag en zijn slanke vorm
zelfs in het kleinste aquarium in een groepje van een 20-tal dieren kan gehouden worden.
Mannetjes durven onderling schijngevechten uitvoeren, doch deze hebben bijna nooit tot enige
beschadiging geleid. |
Let op: ze eten ook uit voederzeefjes en onder het wateroppervlak zwemmende of zwevende diertjes.
|
VOEDSEL: het zijn typische oppervlaktebewoners. Dit betekent dat ze in de natuur leven van
op het oppervlak bewegende insecten. Het zijn ware liefhebbers van fruitvliegen. Daphnia,
welke eerst een beetje gedroogd werden zullen aan het wateroppervlak blijven drijven en dan
ook zeer graag genomen worden. |
Als we deze visjes in een schooltje houden in een speciaalaquarium, dan zullen ze zonder meer spontaan overgaan tot voortplanting in hun aquarium
|
KWEEK: voor de kweek volstaat een klein bakje van bijvoorbeeld een 5-tal liter. Het meest
succes bereiken we door dit bakje goed te beplanten met fijnbladerige planten, tussen dewelke
ze zullen afzetten. Voorafgaandelijk goed voederen en dan de temperatuur opdrijven helpt ons
op de goede weg. Waterverversing heeft eveneens een positieve invloed. Het afzetten volgt
vaak op een serie schijnparingen. Eitjes worden meestal stuk per stuk afgelegd. Bij een
temperatuur van 26-28 °C komen de jongen reeds na 1 dag uit. Na een 4-tal dagen zwemmen
de jongen vrij en kunnen we met Artemia-naupliën voederen. Goede filtering en waterverversing
zullen de opgroei der jongen sterk bevorderen. Nestjes bevatten meestal een 100-tal jongen. |
|
BIJZONDERHEDEN: |