Foto: Harry Voet
IDENTITEIT: orde: Atheriniformes; familie: Cyprinodontidae. | |||||||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1866 door A. Günther als Haplochilus playfairi in "Catalogue Fishes Britisch Museum - London", 6 : 314. | |||||||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Panchax playfairi. | |||||||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: gestippeld snoekje. | |||||||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: 10 cm. (cf. de literatuur); in het aquarium: man 7 cm, vrouw 6 cm, wat ongeveer identiek is aan de lengte in de natuur. | |||||||||||||||||||||||||||||
Verschillend kleurpatroon. | GESLACHTSONDERSCHEID: man: groene flanken met rode stippenrijen, ook stippen op
rug-, staart- en aarsvin. Vrouw: lichtbruine flanken; zwarte vlek op de rugvinbasis, welke reeds bij jonge vrouwtjes (± 2 cm) als onderscheid kan dienen. |
||||||||||||||||||||||||||||
Gemakkelijk. Euryhaliene soort. |
HOUDBAARHEID: weinig problemen. Te houden in water dat van zuiver zoet en zacht tot puur zeewater kan gaan. In totaal zoutloos water gemakkelijker door schimmels geïnfecteerd. Donkere bodem - dichte randbeplanting - aquarium mag klein zijn, mits slechts voor 1 man en enkele vrouwtjes. | ||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Seychellen, Zanzibar (uitgezet). | |||||||||||||||||||||||||||||
Zeer uiteenlopend. | BIOTOOP: kleine rotsachtige beekjes, zonder hogere planten, snel stromend in het regenseizoen (november tot maart), in 't droog seizoen vaak een straaltje water dat van plas tot plas loopt. Mondingplassen van deze beekjes, op het strand, met bijmenging van zeewater bij hoog tij of zware golfslag. Kleine geïsoleerde ondiepe poelen met plantengroei (grassen, Nymphaea, Araceae e.a.). Vermoedelijk ook in mangrovemoerassen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Hogere waterlaag. Geen schoolvorming. Bijterig. |
GEDRAG: vis van de bovenste en middelste waterlaag. Geen echt schoolgedrag, mannetjes vechten onderling (zonder schade). Bijterig tegenover andere vissen, vnl. andere kilies (schade aan vinnen en schubben). Geen echte roofvis, ondanks hun snoekachtig uiterlijk. | ||||||||||||||||||||||||||||
Alleseter, voor zover dierlijk. | VOEDSEL: natuur: jonge steurkrabbetjes, muggelarven e.a. kleine waterinsekten, kleine
landinsekten. Aquarium: alle levend voer, diepvries- of droogvoer. Volwassen vissen eten weinig of geen Cyclops (te klein). |
||||||||||||||||||||||||||||
Zeer eenvoudig, ook spontaan. Geen eierroof. |
KWEEK: dagelijkse eierafzetting, liefst tussen fijn materiaal (turfvezel, fijnbladige planten, algen, wortelbossen), doch ook nog indien enkel grind aanwezig is. Eigenschappen van het kweekwater mogen zeer uiteenlopend zijn, zelfs iets brak, doch vermoedelijk is er geen voortplanting in zeewater. Roven geen eieren en nauwelijks jonge visjes: steeds groeien er jongen op in het aquarium bij de ouders, zelfs in een kleine bak; voorwaarde is: beplanting. Ouders verwijderen na 1 week (uitkomen na ± 10-12 d.) en voeren met Artemia levert grotere aantallen op. | ||||||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: volgens Wolfsheimer (1955, Aq. Journ. 26(3):41-43) komt geslachtsverandering voor. De soort zou een schubbenruigheid op de rug, voor de rugvin, vertonen, niet te wijten aan ziekte, doch eigen aan de soort. Sommige foto's tonen dit inderdaad. Op de Seychellen verzamelde dieren (zie foto) vertonen dit echter niet. |