Foto: Luc Coppens
IDENTITEIT: orde: Osteoglossiformes; familie: Pantodontidae. | |||||||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1876 door W. Peters als Pantodon buchholzi in "Monatsberichte Akad. Wissenschaft", Berlin 196. | |||||||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Pantodon buchholzi macrolepis, Pantodon buchholzi schizonotus | |||||||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: Afrikaanse vlindervis. | |||||||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: 10 cm. | |||||||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: de aarsvin van de vrouwtjes is gaaf, terwijl deze van de mannetjes diep ingesneden is; de middelste vinstralen vormen a.h.w. een buisje. | |||||||||||||||||||||||||||||
Oppervlaktevis. Schemeringsdier. |
HOUDBAARHEID: sterk uitgesproken oppervlaktevis. Lang en laag
aquarium; grote oppervlakte. Middelhard, lichtzuur water; matige turffiltering. Dichte randbeplanting met
koepelvormige planten en een open zwemruimte van voldoende afmetingen om gemakkelijk te kunnen voederen. Geen helle verlichting. Schemeringsdieren; hangen overdag uren onafgebroken op dezelfde plaats, veelal onder overhangende planten. Kunnen zeer goed springen, maar niet "vliegen". |
||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: tropisch West-Afrika: Kongobekken, Kameroen, Niger. | |||||||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: zwakstromende tot stilstaande wateren met veel vegetatie; doodlopende rivierarmen; soms in kleinere oerwoudkreken en grachten. | |||||||||||||||||||||||||||||
GEDRAG: vredelievend; behoorlijk sterk; kunnen met rustige, grote vissen worden samengehouden, maar komen zeker beter tot ontplooiing in een speciaalaquarium. | |||||||||||||||||||||||||||||
Insecten. | VOEDSEL: allerlei: insecten; kakkerlakken; motten; torren; krekels; huisvliegen; kleine sprinkhanen e.d.. Ook ander voedsel wordt aan de oppervlakte genomen: kleine visjes, onbehaarde rupsen, meelwormen, stukjes regenworm e.d.. Nemen zeker geen voedsel van de bodem. | ||||||||||||||||||||||||||||
Stelt nog steeds problemen. | KWEEK: niet eenvoudig! Belangrijk is het in conditie brengen der ouders. Interessant paringsspel, waarbij het mannetje het vrouwtje berijdt als een ruiter zijn paard. De eieren worden vrij aan de oppervlakte afgezet, waar ze drijven tot ze uitkomen. Ouders verwijderen. De jongen teren de eerste 3 dagen op hun dooierzak en komen dan aan de oppervlakte eten; ze gaan niet op zoek naar voedsel! Nemen alleen het allerkleinste: pantoffeldiertjes en slootinfusie. Na korte tijd zouden ook naupliën genomen worden, waarna kan overgeschakeld worden op kleinere insecten als bladluizen, fruitvliegen, enz... | ||||||||||||||||||||||||||||
Ondersoorten. | BIJZONDERHEDEN: de beschrijving van de twee variëteiten door Brünning, 1911 gebeurde zonder type-aanduiding en zonder vindplaatsvermelding. De beschrijving is wetenschappelijk niet aanvaard. |