Foto: Aimé Bijnens
IDENTITEIT: orde: Perciformes; familie: Cichlidae. | |||||||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1901 door G. A. Boulenger als Pelmatochromis pulcher in "Ann. Mag. Nat. Hist.", 8(7):115. | |||||||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Pelmatochromis kribensis, Pelvicachromis aureocephalus, Pelvicachromis camerunensis | |||||||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: kersebuikcichlide; koningscichlide; kribensis; purpercichlide. | |||||||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: 10 cm, de vrouwtjes blijven ca. 2 cm kleiner. | |||||||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: vrouwtjes blijven kleiner. Paaigewillige vissen maken het geslachtsonderscheid zeer duidelijk. In dat geval is het vrouwtje getooid met diep goudgele banden over de kop. De kieuwdeksels zijn dan eveneens verguld en de buikvinnen van het vrouwtje worden dieprood gekleurd. | |||||||||||||||||||||||||||||
Lege cocosnootschelpen in het aquarium leggen. | HOUDBAARHEID: deze vissen stellen geen problemen. Ze stellen weinig eisen aan de waterkwaliteit. Indien men graafneigingen wilt onderdrukken doet men er best aan schuilplaatsen te voorzien. | ||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: West-Afrika, Nigeria, ten westen van de Nigerrivier. | |||||||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: deze vissen worden aangetroffen in de Nigerdelta. De voorhanden aquariumliteratuur geeft geen informatie over de watersamenstelling. | |||||||||||||||||||||||||||||
GEDRAG: uitstekende aquariumvis, die in gezelschap van haast alle waterdieren kan gehouden worden op voorwaarde dat ze niet te klein zijn. Ze vormen een territorium dat ze vooral tijdens de kweek hardnekkig verdedigen. Indien we voldoende schuilplaatsen voorzien, bestaat er geen gevaar voor het opwoelen van planten. | |||||||||||||||||||||||||||||
VOEDSEL: het zijn uitgesproken alleseters, waarbij op de allereerste plaats alle levend voer komt. Ze nemen echter ook graag droogvoer. | |||||||||||||||||||||||||||||
Kweekkoppels zijn trouwe echtparen. Prachtig zicht hoe de moeder de jongen bewaakt en hoe de seingeving voor dreigend gevaar geschiedt. |
KWEEK: lukt zelfs in het gezelschapsaquarium, waarbij dan wel dient opgemerkt dat de jongen,
zodra ze enige dagen vrij zwemmen, best uit het aquarium kunnen verwijderd worden indien we
ze willen grootbrengen. Een apart kweekbakje doet het echter best. Hiervoor kan een klein aquarium van 40 cm reeds goede diensten bewijzen. Een goede beplanting (b.v. javamos) en enkele kokosnootschelpen zullen voor deze holenbroeders volstaan. Het opvoeren van de temperatuur met een 2-tal graden volstaat om ze in kweekstemming te brengen. Nooit meer dan één stel in een kweekaquarium brengen, anders wordt er voor de schuilplaatsen gevochten tot ter dood. Nestjes van 50 à 75 jongen zijn het meest voorkomend. Zodra we zien dat het mannetje verjaagd wordt, halen we het best uit het aquarium. Voor het opfokken der jongen voeren we Artemia-naupliën of ander klein voedsel. Het kan ook met droogvoer, maar dan duurt de opgroei eens zo lang. |
||||||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: |