|
IDENTITEIT: orde: Atheriniformes; familie: Poecilidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: in 1914, door C. T. Regan, als Mollienesia velifera, in Ann. Mag. Nat. Hist. (8) 13 (nr. 75):338. |
|
SYNONIEM: Mollienesia velifera.
|
|
NEDERLANDSE NAAM: hoogvinkarper. |
|
MAXIMALE GROOTTE: worden tot 15 cm, maar blijven in het aquarium een 3-tal centimeter kleiner. |
|
GESLACHTSONDERSCHEID: zeer gemakkelijk te zien: naast kleurverschillen zijn vooral het gonopodium en de hogere rugvin van de mannetjes duidelijke kenmerken. |
Groot aquarium. |
HOUDBAARHEID: enkel voor grotere aquaria geschikt, anders verliezen ze hun vitaliteit en blijven klein. Daar ze bijzonder gevoelig zijn voor alle stoornissen in het biologisch evenwicht in het aquarium, dient men zeer aandachtig de waterverontreiniging te volgen: goede filtering, zuurstofrijk water, geregelde verversing en zo nodig (i.z. voor importdieren) 5 à 10 % zeewater toevoegen. Degelijke belichting en enig zonlicht zodat algvorming optreedt. Sluitende dekruiten want het zijn goede springers. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
|
>7 |
|
Totale hardheid °DH |
|
>15 |
|
Temperatuur °C |
|
25 - 28 |
25 - 28 |
Geleidbaarheid µS |
|
|
|
|
|
VERSPREIDING: Schiereiland Yucatan (Zuid-oost-Mexico). |
|
|
|
BIOTOOP: kustzones, riviermondingen en lagunes; zowel in zoet als in brak water. |
Actieve vis. |
GEDRAG: geen typische scholenvis. De mannetjes pronken voortdurend met hun hoog opgezette rugvin. Zeer actief, maar vredelievend. Niet kieskeurig wat hun gezelschap betreft, hoewel we een biotoopaquarium met soortgenoten aanraden. Donkere bodem. Randbeplanting (indien het zoutgehalte geen hinder vormt) met een grote open zwemruimte. Oppervlakteplanten als schuilplaats voor de jongen. |
Ook groenvoer. |
VOEDSEL: alle soorten levend voedsel. Groenvoer in de vorm van algen, sla en spinazie is strikt noodzakelijk. Ook droogvoer wordt gretig gegeten. |
Ei-levendbarend. |
KWEEK: ei-levendbarend. Om de anderhalve maand worden jongen geboren. Deze zijn 10 à 12 mm lang en groeien traag. Bijzondere aandacht schenken aan de waterkwaliteit. Tijdens een hete zomer kunnen de jonge dieren uitgezet worden in een tuinvijver waarin ze het voordeligst uitgroeien. De hoge rugvin ontwikkelt zich niet vóór het tweede levensjaar. De jongen zijn bijzonder moeilijk op te fokken tot prachtdieren zoals de importouders. Ze missen niet alleen de kleurenpracht, maar blijven doorgaans kleiner met een minder hoge rugvin. |
|
BIJZONDERHEDEN: verschilt van P. latipina o.a. in het groter aantal rugvinstekels.
|