Foto: Arend van den Nieuwenhuizen
IDENTITEIT: orde: Atheriniformes; familie: ¶Cyprínodontídae. | |||||||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: ln 1895, door Garman, als Pterolebiaas longipinnis, in Mem. Mus. Comp. Zool. Havard 19(1);141 | |||||||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Rivulus macrurus | |||||||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: | |||||||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: 10 tot 12 cm | |||||||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: De mannetjes zijn groter en bezitten verlengde vinnen met een duidelijke tekening. De vinnen van de vrouwtjes zijn beduidend kleiner en afgerond. | |||||||||||||||||||||||||||||
Speciaalaquarium | HOUDBAARHEID: Ondanks hun grootte zijn ze ongeschikt voor het gezelschapsaquarium. Ze horen per koppel of trio in een speciaalaquarium. Het aquarium (80 cm lang) wordt voorzien van veel drijfgroen, als lichtdemping en schuilplaats. De waterstand blijft best onder de 30 cm. Ze zijn resistent tegen ziekte, mits het verstrekken van afwisselend voedsel. Alle veertien dagen ververst men één derde water. | ||||||||||||||||||||||||||||
|
| ||||||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Zuidoostelijk Brazilië tot in noordelijk Argentinië. | |||||||||||||||||||||||||||||
Seizoenvis | BIOTOOP: Tijdelijke moerassen, vanaf zuidoostelijk Brazilië tot in noordelijk Argentinië, alsmede de benedenloop van de Parana en de midden- en benedenloop van de Paraguay. | ||||||||||||||||||||||||||||
GEDRAG: Schuchtere vis. De mannetjes kunnen elkaar wel eens bekampen. Dit is waarschijnlijk te vermijden middels een dichte beplanting. De vissen kunnen uren tussen het drijfgroen of beplanting liggen loeren op een prooi. Oudere dieren worden beduidend trager. ln het aquarium worden ze later geslachtsrijp dan in de natuur. | |||||||||||||||||||||||||||||
Levend voer | VOEDSEL: Voornamelijk afwisselend levend voedsel. Diepvries- en droogvoer worden ook aanvaard. Onevenwichtige voeding uit zich door het uitpuilen van de ogen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Levend voedsel Bodemleggers Twee soorten eieren |
KWEEK: Eén trio wordt met afwisselend levend voedsel voorbereid. Op de bodem plaatst men een 8 à 10 cm hoog bakje, waarin uitgekookte fijne turf. Er worden dagelijks enkele eitjes afgezet. Elke veertien dagen (tijdens de waterwissel) wordt het afzetsubstraat verwisseld. Men laat het substraat uitlekken en droogt het vervolgens 24 uren tussen een in twee geplooide krant. De goed gesloten plastic zakjes met turf en eieren worden, buiten lichtbereik, op 18 à 20°C bewaard. Na vijf maand (incubatietijd in de natuur) worden ze één cm onder water geplaatst. Binnen de 48 uren kippen de eieren. De niet gekipte zullen, in water bewaard, eerst ± zeven maand later ontluiken. Na 24 uren nemen de jongen Artemia-naupliën. Na zes maanden zijn ze volwassen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Niet selecteren | BIJZONDERHEDEN: Soms bevat een nest mannetjes, welke een oranje-rode, soms zwart afgezoomde vlek, ter grootte van twee à drie schubben bezitten. Op deze eigenschap selecteren is nutteloos. Ze slaat daarenboven meestal nog een generatie over. |