Photo: Munkinator (edit by BBAT)
IDENTITEIT: orde: Perciformes; familie: Cichlidae. | |||||||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: in 1899 door G. A. Boulenger als Tilapia mariae in "Proc. of the Zoological Society of London", 98-143. | |||||||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Tilapia mariae, Tilapia dubia, Tilapia meeki | |||||||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: Gevlekte tilapia | |||||||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: ± 30 cm. | |||||||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: vrouwtjes zijn iets minder intens gekleurd (minder rood op de uiteinden van de schubben) en blijven een weinig kleiner. Rug- en aarsvin zijn afgerond; bij de mannetjes zijn ze spits. | |||||||||||||||||||||||||||||
Groot aquarium. | HOUDBAARHEID: groot, speciaalaquarium (min. 120 liter voor 1 koppel). Geen beplanting. Dikke zandlaag. Schuilmogelijkheden door stevige rotsformaties en kienhout. Geen scherpe randen aan stenen noch lavastenen. | ||||||||||||||||||||||||||||
|
| ||||||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: West-Afrika: delta van de Niger, alsook kustzones van de Ivoorkust en Zuid- Kameroen. | |||||||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: alle soorten wateren. Consumptievis voor de plaatselijke bevolking. | |||||||||||||||||||||||||||||
GEDRAG: karaktervis. Buiten de paaitijd zijn de dieren nogal vredelievend, doch soortgenoten krijgen wel een en ander te verduren. Met storingen in hun milieu zijn ze niet gediend. Twee volwassen dieren op goed geluk bij elkaar plaatsen kan funest aflopen. Ook een goed harmoniërend paar verplaatsen, kent nogal vaak dezelfde dodelijke afloop. | |||||||||||||||||||||||||||||
Niet kieskeurig Groenvoer mag niet ontbreken. |
VOEDSEL: krachtig voedsel: volwassen Artemia, muggenlarven en Tubifex; kan aangevuld worden met regenwormen, zoetwatergarnalen en allerhande kreeftjes. Stukjes rauw runderhart en gepelde steurkrab versmaden ze evenmin. Groenvoer kunnen ze niet missen. Het zijn meesters in het afschrapen van algen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Grote nesten. | KWEEK: geslachtsrijp bij ± 10 cm lengte. Bij een goede conditie is de nakweek eenvoudig. De dieren houden eraan de eieren af te zetten waar "zij" het verkiezen: kuilen worden gegraven en steengroepen ondergraven. Ze vormen een uitgestrekt territorium dat ze hardnekkig verdedigen tegen alle vermeende belagers. Afhankelijk van de grootte der ouderdieren kan een legsel variëren van enkele honderden tot bijna 2000. Lichte voorkeur wordt gegeven aan vlakke stenen voor het afzetten. Beide ouders zijn betrouwbare broedverzorgers, beide verzorgen het legsel en de jongen. Wit geworden eitjes worden niet verwijderd. Onmiddellijk na het uitkomen (65 à 70 uren na de afzetting), brengt één der ouders de larven naar een andere kuil. Lange nazorg, hoewel de jongen zelf hun voedsel moeten zoeken. Alle jongen opkweken is niet te doen! Als de ouders aanstalten maken tot een volgend legsel moeten de jongen verwijderd worden. | ||||||||||||||||||||||||||||
BIJZONDERHEDEN: |