Photo: Хомелка via Wikimedia Commons, (edit by BBAT),CC BY-SA 3.0
IDENTITEIT: orde: Cypriniformes; familie: Cyprinidae. | |||||||||||||||||||||||||||||
EERSTBESCHRIJVING: ln 1758, door C. Linnaeus, als Cyprinus erythrophthalmus, in Systema Naturae 10:324. | |||||||||||||||||||||||||||||
SYNONIEM: Leuciscus erythrophthalmus | |||||||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSE NAAM: Rietvoorn, ook ruis- en roetvoorn | |||||||||||||||||||||||||||||
MAXIMALE GROOTTE: ln de natuur tot 34 cm. ln het aquarium 20 tot 25 cm | |||||||||||||||||||||||||||||
GESLACHTSONDERSCHEID: Vrouwtjes meestal groter, bezitten kortere gepaarde vinnen. Mannetjes slanker, vertonen een uitslag tijdens de voortplantingsperiode. | |||||||||||||||||||||||||||||
- Scholenvis - In schoolverband houden |
HOUDBAARHEID:Vooral jonge exemplaren zijn uitermate goed geschikt voor het huisaquarium. Scholenvis, die met enkele samen hoeft te worden gehouden in een ruim en steeds goed afgedekt aquarium. Een flinke zwemruimte, helder, koel en zuurstofrijk water zijn noodzakelijke ingrediënten. Sterke, snelgroeiende planten met rechtopstaande stengels (riet) en enkele mossoorten gebruiken. Rietvoorns zijn uitgesproken planteneters, opletten dus. | ||||||||||||||||||||||||||||
|
| ||||||||||||||||||||||||||||
VERSPREIDING: Eurazie, niet in het Noorden, Z-Italië, Spanje en Portugal. | |||||||||||||||||||||||||||||
BIOTOOP: Leven op zeer geringe diepte in helder water, tussen een uitermate dicht plantenbestand. Aan de oevers van stilstaande wateren en in kleine, kalm stromende rivieren. | |||||||||||||||||||||||||||||
Oppervlaktevis | GEDRAG: Paniekerige en schuwe oppervlaktevissen. Kwieke en uitstekende zwemmers. Jonge exemplaren vertonen een zeer speels gedrag. Poetsen soortgenoten, blankvoorns en alvers. Oven/vinteren (indien buiten gehouden) in dieper water. Niet met jonge kleine visjes samen houden. Worden aangevallen door stekelbaarsjes. | ||||||||||||||||||||||||||||
Voornamelijk plantaardig | VOEDSEL: Voornamelijk plantaardig, maar ook levend (jongbroed) en droogvoer. | ||||||||||||||||||||||||||||
KWEEK: Tussen de planten worden de kleverige eieren afgezet. Het mannetje zwemt herhaaldelijk met de buikzijde naar boven om de eitjes te bevruchten. De eitjes kippen, afhankelijk van de temperatuur, tussen de vierde tot de elfde dag. Het broed blijft aan de planten gehecht tot de dooierzak is opgeteerd. Jongen voeden met infusie en plankton. Groeien langzaam. Na het tweede tot derde levensjaar: geslachtsrijp. | |||||||||||||||||||||||||||||
Meerdere variëteiten | BIJZONDERHEDEN: De goudvoorn en de Flosette zijn kleurvariëteiten. De in Zwitserland, op 1800 m hoogte, levende rietvoorns zijn vrij kleurloos (Von Siebold 1863). De Griekse rietvoorn, Scardinius graecus (Stephanidis), moet waarschijnlijk ook als een ras worden beschouwd. Twee ondersoorten zijn : S. e. scardafa Berg, 1933 en S. e. racovitzai Müller. Bastaarden zijn: Bliccopsis erythrophthalmoides Jackel (kolblei x rietvoorn), Scardinius anceps Jackel (blankvoorn x rietvoorn) Alburnus rosenhaueri Jackel (alver x rietvoorn). |