|
IDENTITEIT: orde: Clupeiformes; familie: Notopteridae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: in 1868 door A. Günther als Notopterus nigri in Cat. Fishes Brit. Mus. 7:481. |
|
SYNONIEM: |
|
NEDERLANDSE NAAM: Afrikaanse mesvis. |
|
MAXIMALE GROOTTE: tot 20 cm. |
Onduidelijk |
GESLACHTSONDERSCHEID: uiterlijk niet te zien. |
|
HOUDBAARHEID: daar de vissen tot 20 cm kunnen uitgroeien en ze bij het ouder worden sterk individualistisch optreden, mogen we slechts jonge exemplaren aanschaffen en moeten ze een grote ruimte toebedeeld krijgen. Verder zorgen voor een donkere standplaats en veel schuilmogelijkheden; niet onder de vorm van holen, zoals bij vele cichliden, maar schuin geplaatste leistenen, grote stukken kienhout en dergelijke, waaronder ze het grootste deel van de dag zullen verblijven. Zacht water, zwakzuur en bruinkleurig door turffiltering. Temperatuur variërend van 24 tot 26°C. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
|
< 7 |
|
Totale hardheid °DH |
|
< 15 |
|
Temperatuur °C |
|
24 - 26 |
|
Geleidbaarheid µS |
|
|
|
|
|
VERSPREIDING: Afrika: Kongo, Tjaad, Liberia tot Angola. |
|
|
|
BIOTOOP: bewonen het gehele stroomgebied van de Nijl. Hoewel dit
een grote verscheidenheid in biotoopomstandigheden laat vermoeden, treffen we hen vooral aan langs rustige, overschaduwde oevers, in doodlopende rivierarmen en in overstromingsgebieden. |
|
GEDRAG: jonge individuen leven in schoolverband; oudere dieren
leven als eenzaten. Overdag hangen ze, schuin met de kop neerwaarts,
dicht bij de beschutting van een boomwortel of het oppervlaktegroen.
's Nachts zoeken ze behendig de bodem af naar allerlei voedsel:
insecten, slakken, wormen en zelfs kleine visjes. Tegenover grotere
medebewoners zijn ze verdraagzaam wat niet kan gezegd worden
t.o.v. soortgenoten. Kleine visjes zijn in hun nabijheid niet steeds veilig.
Zelf is het een sterke soort die verder weinig eisen stelt. |
Voedsel geen probleem |
VOEDSEL: als voedsel prefereren ze levend voedsel, maar ook droogvoer wordt niet versmaad. |
|
KWEEK: nog niet gelukt in gevangenschap. Uit waarnemingen in de natuur blijkt dat ze bij het afzetten van grauw naar roodbruin tot purperrood omkleuren. |
|
BIJZONDERHEDEN: het meest opvallende - en wellicht de reden
waarom ze geregeld in de belangstelling staan - is het totaal ontbreken van een rugvin. Ze zwemmen door een golfbeweging van de aarsvin die vanaf de kop tot de staartpunt reikt. Ze kunnen daardoor ook achterwaarts zwemmen. Als aanpassing aan hun normaal milieu (zuurstofarm water) benutten ze hun zwemblaas als bijkomend ademhalingssysteem. Ze komen sporadisch naar de oppervlakte om lucht te happen en brengen licht knorrende geluiden voort. |