|
IDENTITEIT: orde: Atheriniformes; familie: Poeciliidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: In 1866, door A. Gunther, als Platypoecilus maculatus, in Cat. Fishes Brinsh Museum G: 368 |
|
SYNONIEM: Platypoecilus maculatus |
|
NEDERLANDSE NAAM: Koraalplaty, meestal gewoon platy of plaatje genoemd. |
|
MAXIMALE GROOTTE: Mannetje tot 50 mm en vrouwtje tot 60 mm. |
|
GESLACHTSONDERSCHEID: Manneqes zijn kleiner, feller gekleurd en bezitten een gonopodium. |
Goede beginnerssoort |
HOUDBAARHEID: Stellen zeer weinig eisen. Best houdt men zuiver verervende kweekvormen van slechts een ras. Ook bij het samenhouden met andere Xiphophorus-soorten let men erop dat het niet om te kruisen soorten gaat. Het tropisch aquarium normaal inrichten met een redelijk plantenbestand. Verdragen permanent hoge temperaturen niet. Gedijen het best in oud, niet te zacht water. Houden van een lichte bealging. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
Kweek |
Zuurtegraad pH |
|
7 - 7,5 |
|
Totale hardheid °DH |
|
8 - 10 |
|
Temperatuur °C |
|
21 - 24 |
|
Geleidbaarheid µS |
|
|
|
|
|
VERSPREIDING: Midden-Amerika: Zuidelijk Mexico, Guatemala en Hounduras |
|
|
|
BIOTOOP: Rustige, rijk begroeide wateren |
Vredelievend |
GEDRAG: Taai, vredelievend en eilevendbarend tandkarpertje. Door de gelijkvormigheid van het gonopodium is het met andere soorten kruisbaar. Bijzonder interessante vis, zowel voor de beginnende aquariumbezitter als voor wie de erfelijkheid bestudeert. Nakomelingen uit een kruising van X. maculatus met X. helleri kunnen kwaadaardige gezwellen vertonen. Afhankelijk van de vindplaats, ziin ofvvel de mannelijke, ofwel de vrouvvelijke exemplaren drager van de geslachtsbepalende erfelijkheidstactoren. |
|
VOEDSEL: Eten vrijvvel alles: algen, droogvoer, gevarieerd Ievend voer (zoals enchytraeen, watervlooien, muggenlarven, tubifex en fruitvliegen), fijngemalen runderhart... |
- Zeer eenvoudig - Eilevendbarend |
KWEEK:Heel gemakkelijk. Vaak onopgemerkt, plant het bestand zich voort. Belangrijk zijn hier de ter selectie gehanteerde norrnen. Een strenge selectie is noodzakelijk. Kweekrijpe (acht maand oude) vrouwtjes met één of meerdere mannetjes in een ondiep aquarium brengen, waarin voldoende groen aanwezig moet zijn. Het vrouwtje zal, na de inwendige bevruchting, met tussenpozen van een dertigtal dagen 40 tot 60 jongen werpen. Goed gevoede ouderparen vergrijpen zich niet te vlug aan hun kroost. Toch lijkt het verstandig de ouders te scheiden van hun jongen. Van het jongbroed dienen de geslachten zo vlug mogelijk te worden gescheiden, tot ze kweekrijp zijn. Wat betreft het opfokvoer nemen de jongen onmiddellijk Artemia en na een week zelfs gezeefde watervlooien en fjngewreven droogvoer. |
|
BIJZONDERHEDEN: Verschillende kweekvormen werden reeds ontwikkeld, doch blijven steeds voor verbetering vatbaar. Zo zijn er nu reeds meer dan 30 verschillende kweekrassen bekend. |